In deze zaak heeft Car Import Service B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel te voorkomen dat de BPM (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) wordt geheven op voertuigen die door Car Import worden geïmporteerd en die hun eerste toelating op de weg in een andere EU-lidstaat hebben gehad, als ware deze voertuigen 'nieuw en ongebruikt'. De rechtbank heeft op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij Car Import niet-ontvankelijk werd verklaard in haar primaire vordering. De rechtbank overwoog dat er een andere rechtsgang openstaat voor het aanvechten van de BPM-heffing, en dat Car Import geen eigen belang heeft bij de gevorderde maatregel. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechtelijke rechtsgang voldoende waarborgen biedt en dat Car Import al veelvuldig gebruik heeft gemaakt van deze rechtsgang zonder het gewenste resultaat te behalen. De subsidiaire vordering van Car Import om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie werd eveneens afgewezen, omdat deze alleen aan de orde kan zijn als een uitspraak van het Hof noodzakelijk is voor de beslissing in het kort geding. Car Import werd veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn vastgesteld op € 1.606,--.