ECLI:NL:RBDHA:2019:8691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.7355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder het Dublin-systeem met betrekking tot medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de situatie in Italië niet veilig is voor haar en haar minderjarige dochter, die medische zorg nodig heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 28 december 2018 is ingediend en dat verweerder op 28 maart 2019 heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres heeft tijdens de zitting haar zorgen geuit over de opvang en medische zorg in Italië, en heeft verwezen naar rapporten die structurele tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure beschrijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zorgen over de situatie in Italië niet zodanig zijn dat deze aan de overdracht van eiseres en haar dochter in de weg staan. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht aan Italië een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van haarzelf en haar dochter met zich meebrengt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.7355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaak tussen

[EISERES], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige dochter,
[dochter], V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.7356, plaatsgevonden op 23 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A. Solomon als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1985 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Zij heeft op 28 december 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiseres heeft eerder, op 24 januari 2018, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 10 april 2018 is deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2018 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiseres is vervolgens met onbekende bestemming vertrokken, hetgeen aan Italië gemeld is op 8 juni 2018.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en verwijst allereerst naar de door haar ingediende zienswijze en verzoekt de rechtbank deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts verwijst eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 maart 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3148), waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres doet verder een beroep op het ‘Country Report: Italy’ van de Asylum Information Database (AIDA) van maart 2018 en van april 2019 waaruit blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en asielprocedure. Italië biedt niet altijd adequate opvang aan gezinnen en kwetsbare mensen. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 en 11 april 2019, met de zaaknummers NL19.2715 en NL19.6082 & NL19.6084. In afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, over de kwetsbaarheid van gezinnen met minderjarige kinderen zijn de verzochte voorlopige voorzieningen in deze zaken toegewezen. Volgens eiseres kan er niet van uitgegaan worden dat gespecialiseerde medische zorg binnen een redelijke termijn na overdracht naar Italië voorhanden is. Vanwege traumaklachten bij de dochter van eiseres is dagklinische ouder-kindbehandeling geïndiceerd en heeft de dochter van eiseres specialistische traumaverwerking nodig. De psychische situatie van eiseres en haar dochter zou kunnen verergeren bij terugkeer naar Italië. Van belang is dan ook dat de medische behandeling niet lang onderbroken wordt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de door eiseres naar voren gebrachte zienswijze. In beroep heeft eiseres weliswaar verwezen naar haar zienswijze maar niet nader gemotiveerd dat noch in welke zin verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, heeft geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, onder meer in de uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) en 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1085), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit beginsel in haar geval niet opgaat.
5.3.
De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 maart 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3148) kan eiseres in dit opzicht niet baten. In die zaak is de rechtbank immers niet tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In tegenstelling tot hetgeen eiseres aanvoert, heeft de rechtbank in die zaak in rechtsoverweging 5.2. expliciet overwogen dat voor zover er in die procedure informatie is ingebracht die niet uitdrukkelijk is meegewogen door de Afdeling en waarin nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen, zoals bepaalde delen en bijlagen van de brieven van VluchtelingenWerk van 24 januari 2019 en 28 februari 2019, daaruit (ook bezien in het licht van alle overige informatie), naar het oordeel van de rechtbank, niet blijkt van dermate aan het systeem gerelateerde tekortkomingen dat op grond daarvan het voornoemde risico bij terugkeer kan worden aangenomen.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ook met de door haar overgelegde rapporten van AIDA niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rapporten geven geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. Uit de rapporten komt naar voren dat in de praktijk problemen kunnen worden ondervonden bij (de toegang tot) de opvang en bij het verkrijgen van medische screening in opvangcentra maar blijkt niet dat deze problemen dusdanig zijn dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg staan. Zo blijkt uit de stukken niet dat geen opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten beschikbaar zijn en dat zij geen toegang tot de (basale) gezondheidszorg hebben en niet in aanmerking komen voor psychologische hulpverlening.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het beroep aan te houden om de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, af te wachten. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Door de inwerkingtreding van het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 zijn de SPRAR opvanglocaties alleen nog beschikbaar voor statushouders en alleenstaande minderjarigen. Dit betekent dat de garantie van de Italiaanse autoriteiten naar aanleiding van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) dat gezinnen met minderjarige kinderen na Dublinoverdracht worden opgevangen in SPRAR opvanglocaties is komen te vervallen. De Dublin Unit van Italië heeft de lidstaten bij schrijven van 8 januari 2019 – waarnaar verweerder in het bestreden besluit verwijst – geïnformeerd dat Dublinclaimanten in andere opvangcentra zullen worden ondergebracht. Deze centra zijn dusdanig dat de fundamentele rechten, waaronder met name de gezinseenheid en de bescherming van minderjarigen, gewaarborgd zijn. Van belang is dat de huidige situatie in Italië wezenlijk anders is dan de situatie zoals die gold ten tijde van het arrest Tarakhel. Destijds stond het aantal beschikbare opvangplekken niet in verhouding tot de asielinstroom. Inmiddels is deze asielinstroom, zoals blijkt uit de stukken die zijn gehecht aan het schrijven van de Italiaanse Dublin Unit, aanzienlijk lager dan in 2016 en 2017 en is sprake van een fors hogere opvangcapaciteit. Het voorgaande maakt dat de opvangcentra in Italië voldoende capaciteit hebben om aan iedereen opvang te bieden en de rechten van families met minderjarige kinderen te beschermen. De rechtbank acht dit een voldoende garantie dat eiseres en haar dochter in Italië voor opvang in aanmerking zullen komen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag immers uitgegaan worden van deze toezegging door de Italiaanse autoriteiten.
5.6.
Eiseres stelt dat haar dochter dringend specialistische medische behandeling behoeft en heeft bij indiening van haar asielaanvraag een brief van Stichting [Stichting] ’45 van 21 december 2018 overgelegd. Uit deze brief komt naar voren dat de dochter van eiseres traumaklachten heeft en een dagklinische ouder-kindbehandeling is geïndiceerd die onder andere gericht is op het herstel van de hechting tussen moeder en kind en de behandeling van de ervaren trauma’s. Voortgang van deze behandeling wordt essentieel geacht voor de verdere ontwikkeling van de dochter van eiseres. Eventuele onderbrekingen dienen daarom zo kort mogelijk te zijn. Tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft eiseres verklaard dat zij drie afspraken bij Stichting [Stichting] ’45 heeft gehad maar de behandeling aan het einde van het jaar 2018 heeft gestaakt. Eiseres heeft geen stukken ingebracht waaruit naar voren komt dat zij en haar dochter momenteel medisch worden behandeld. De stelling dat dit komt doordat eiseres de reis van Assen waar zij momenteel verblijft naar Diemen waar de instelling van Stichting [Stichting] ’45 zit waar zij en haar dochter behandeld werden, niet kan betalen, doet hieraan niet af. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de problemen van de dochter van eiseres alleen bij Stichting [Stichting] ’45 behandeld kunnen worden, had eiseres zich voor behandeling ook tot een (jeugd)psycholoog in de regio Assen kunnen wenden.
5.7.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat. Hierin is eiseres niet geslaagd. Zo heeft eiseres niet met stukken onderbouwd dat zij in Italië geen behandeling voor de traumaklachten van haar dochter kan verkrijgen noch dat Nederland het meest aangewezen land is om haar dochter te behandelen. De stelling dat eiseres geen vertrouwen heeft in de Italiaanse autoriteiten, dat het lastig is om behandeling in Italië te verkrijgen en dat er enige tijd overheen gaat voordat de medische behandeling is opgestart, is hiertoe onvoldoende. Uit het AIDA rapport van april 2019 blijkt bovendien dat asielzoekers in Italië vanaf het moment van indiening van hun asielverzoek recht op basale medische hulp hebben en dat asielzoekers met psychische problemen recht hebben op dezelfde medische behandeling als die beschikbaar is voor Italiaanse staatsburgers. Uit de verklaringen van eiseres blijkt ook niet dat zij en haar dochter niet in aanmerking komen voor medische behandeling in Italië. Zoals eiseres tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard, heeft zij bij aankomst in Italië medische zorg gekregen.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht aan Italië een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van haarzelf en haar dochter in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) met zich meebrengt. Uit de bij de aanvraag overgelegde brief van Stichting [Stichting] ’45 blijkt immers niet wat de gevolgen van een eventuele overdracht zijn op de gezondheidstoestand van eiseres en haar dochter. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor de stelling dat het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende is gemotiveerd of dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het nemen van de beslissing op de asielaanvraag van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.