6.2De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft terecht gewicht toegekend aan de ernst van de misdrijven, het relatief geringe tijdsverloop, het gedrag van eiser nadien en het in strijd met het inreisverbod inreizen van Nederland.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de ongewenstverklaring onevenredig is omdat hij beperkt wordt in de uitoefening van zijn vrij verkeer en verblijf als familielid van een burger van de Unie en zijn recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. Eiser heeft aangevoerd dat hij in [woonplaats] (België) woont, maar dat zijn dagelijks leven zich voor het grootste deel afspeelt in Nederland. Zijn vrouw en dochter hebben de Nederlandse nationaliteit, zijn vrouw werkt in [plaatsnaam] en zijn dochter gaat naar zwemles in [plaatsnaam] . Familie en vrienden wonen in Nederland en eiser doet in Nederland boodschappen. Verder willen eiser en zijn vrouw in Nederland een eigen bedrijf beginnen. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het fundamentele belang van de Nederlandse samenleving in dit geval zwaarder weegt dan eisers belang om in Nederland te mogen zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft overwogen dat de fundamentele belangen van Nederland liggen in redenen van openbare orde ter bescherming van de fundamentele waarden van de samenleving en de internationale betrekkingen, het behoud van de sociale samenhang, het publieke vertrouwen in de rechtsbedelings- en immigratiesysteem en de geloofwaardigheid van de inzet van Nederland voor de bescherming van de fundamentele waarden in de artikelen 2 en 3 van het VEU. Verweerder heeft terecht overwogen dat misdrijven en gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag moeten worden beschouwd als een ernstige aantasting van de in deze artikelen genoemde fundamentele waarden. In dit kader heeft verweerder van belang mogen achten dat moet worden voorkomen dat eiser, door zijn verblijf in Nederland, in contact kan komen met eventueel in Nederland verblijvende slachtoffers van de verweten gedragingen.
Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat het gezinsleven van eiser feitelijk niet wordt belemmerd doordat hij op Nederlands grondgebied ongewenst is verklaard, nu hij met zijn gezin in België woont. Voor wat betreft het familie- en privéleven van eiser heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat er belemmeringen zijn om dat in België uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat niet gebleken is dat eisers familie in Nederland zich niet naar België kan begeven. Evenmin is gebleken dat het onmogelijk is om in België een bedrijf te starten, boodschappen te doen en zijn kind naar school te laten gaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het fundamentele belang van de Nederlandse samenleving in dit geval zwaarder heeft kunnen laten wegen dan eisers belang om zich naar Nederland te begeven en in Nederland te verblijven.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door eiser geen gelegenheid te bieden een zienswijze naar voren te brengen ter zitting heeft ingetrokken. Deze beroepsgrond hoeft om die reden niet meer te worden besproken.
10. Zoals in overweging 3 al geoordeeld, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek en strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gezien het verweerschrift en de toelichting ter zitting, de ongewenstverklaring alsnog voldoende dragend heeft gemotiveerd. Gelet hierop laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen en dat de ongewenstverklaring in stand blijft. Eiser krijgt inhoudelijk dus geen gelijk.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- met wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.