Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
‘de werkstraf’.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot taakstraffen, die hij niet naar behoren had uitgevoerd. De advocaat-generaal had daarop besloten om de vervangende hechtenis in drie strafzaken ten uitvoer te leggen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis totdat het gerechtshof op zijn bezwaarschriften zou beslissen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de advocaat-generaal ten onrechte het zelfstandig karakter van de taakstraffen heeft miskend. De rechter stelde vast dat de taakstraffen niet gelijktijdig ten uitvoer konden worden gelegd en dat het niet naar behoren vervullen van de taakstraf in één strafzaak niet automatisch leidde tot de conclusie dat de andere taakstraffen ook als mislukt moesten worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom de Staat verboden om de vervangende hechtenis in de andere twee strafzaken verder te executeren totdat het gerechtshof Amsterdam op de bezwaarschriften zou hebben beslist.
Daarnaast is de Staat veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de kosten van het geding aan [eiser] moeten worden vergoed, inclusief het salaris van de advocaat en het griffierecht. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de Staat onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.