ECLI:NL:RBDHA:2019:8385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/571791 / KG ZA 19-356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op verdere executie van vervangende hechtenis in verband met taakstraffen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot taakstraffen, die hij niet naar behoren had uitgevoerd. De advocaat-generaal had daarop besloten om de vervangende hechtenis in drie strafzaken ten uitvoer te leggen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis totdat het gerechtshof op zijn bezwaarschriften zou beslissen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de advocaat-generaal ten onrechte het zelfstandig karakter van de taakstraffen heeft miskend. De rechter stelde vast dat de taakstraffen niet gelijktijdig ten uitvoer konden worden gelegd en dat het niet naar behoren vervullen van de taakstraf in één strafzaak niet automatisch leidde tot de conclusie dat de andere taakstraffen ook als mislukt moesten worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom de Staat verboden om de vervangende hechtenis in de andere twee strafzaken verder te executeren totdat het gerechtshof Amsterdam op de bezwaarschriften zou hebben beslist.

Daarnaast is de Staat veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de kosten van het geding aan [eiser] moeten worden vergoed, inclusief het salaris van de advocaat en het griffierecht. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de Staat onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/571791 / KG ZA 19-356
Vonnis in kort geding van 19 april 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. G. Martin te Purmerend,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.I. ten Kroode te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 april 2019, met producties;
- de faxbrief van mr. Martin van 15 april 2019, met producties;
- de brief van mr. Ten Kroode van 15 april 2019, met producties;
- de op 16 april 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij arresten van het gerechtshof Amsterdam van 10 juli 2018 in drie strafzaken telkens veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, steeds te vervangen door 30 dagen hechtenis (parketnummers [nr 1] , [nr 2] en [nr 3] ).
2.2.
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging van de taakstraffen op 26 juli 2018 overgedragen aan Reclassering Nederland (hierna: ‘de reclassering’). De reclassering heeft [eiser] bij brief van 25 september 2018 opgeroepen voor een eerste gesprek op 11 oktober 2018. In deze brief staat het parketnummer [nr 3] vermeld en uit de brief blijkt dat het gesprek dient om tot afspraken te komen over
‘de werkstraf’.
2.3.
In de rapportage van de reclassering van 11 maart 2019 wordt in de kop het parketnummer [nr 3] vermeld. Daarnaast valt in deze rapportage onder meer het volgende te lezen:
“Dit verslag behelst het verloop van drie werkstraffen met de parketnummers:
[nr 3] : 42 uur gewerkt
[nr 1] : 0 uur gewerkt
[nr 2] : 0 uur gewerkt
Conclusie
Tijdens het intakegesprek werd met betrokkene afgesproken dat hij de drie werkstraffen aansluitend aan elkaar zou uitvoeren bij de werkplaats in Schagen. De reclassering kwam hem hiermee tegemoet omdat hij door een beperking aan zijn voet geen werkschoenen kon dragen en daardoor de werkstraf ook niet bij een ander project kon uitvoeren vanwege de Arbowet. Hij kon hier maar twee dagen per week werken maar hij meldde zich veelvuldig af op die twee specifieke dagen of ging eerder naar huis. De reden van zijn afmeldingen liepen zeer uiteen maar stonden niet in relatie tot zijn voetklachten. De reclassering sprak hem er op aan en vertelde dat het anders moest. Daarna voerden wij ook een voortgangsgesprek met hem waarin hij beterschap beloofde en zijn afspraken voortaan op zijn vrije dagen te zullen plannen. Toen hij de dag erna wederom niet kwam opdagen gaven wij hem een officiële waarschuwing. Daarna werkte hij 1 dag maar kwam vervolgens weer niet opdagen.
Betrokkene is maar liefst 12 keer afwezig geweest en hij heeft 10 keer gewerkt waarvan hij ook nog drie keer eerder naar huis ging. Hij was er vaker niet dan wel en hij heeft het zichzelf daardoor onmogelijk gemaakt om de werkstraffen af te ronden.
Gezien het verloop van de werkstraf zijn wij genoodzaakt de werkstraf als mislukt te retourneren aan Justitie. Betrokkene heeft 42 van de 60 uur gewerkt.
(…)
Intake werkstraf
(…)
Er wordt afgesproken dat de drie werkstraffen als een geheel worden behandeld en dat hij ze achter elkaar uitvoert.
(…)
Op 04-03-2019 hebben wij besloten om alle drie de werkstraffen stop te zetten omdat hij wederom niet is komen opdagen en heeft ons niet geïnformeerd over de reden van zijn afwezigheid. Hij wordt schriftelijk geïnformeerd over het stopzetten van de werkstraffen.”
2.4.
De advocaat-generaal heeft bij beslissingen van 14 maart 2019 wegens het niet (volledig) uitvoeren van de taakstraffen de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde vervangende hechtenis bevolen. De kennisgevingen van deze omzettingen zijn op 18 maart 2019 aan [eiser] toegezonden.
2.5.
[eiser] heeft bij brieven van zijn advocaat van 1 april 2019 bij het gerechtshof Amsterdam bezwaar gemaakt tegen de omzettingen. Hierin verzoekt [eiser] zijn bezwaar te honoreren en de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraffen te doen hervatten. [eiser] stelt in zijn drie gelijkluidende bezwaarschriften onder meer het volgende:
“Cliënt is primair van mening dat daar waar 3 arresten werden gewezen, waarbij telkens een werkstraf van 60 uur werd opgelegd er slechts eenmaal kon worden besloten tot een tenuitvoerlegging, namelijk in die zaak waarin cliënt de taakstraf moest uitvoeren, maar hierin kennelijk in de ogen van de executie-advocaat-generaal niet in is geslaagd. Nu cliënt 42 uur werkstraf heeft voltooid, zou dit betekenen dat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis slechts kan worden bevolen voor 9 dagen.”
2.6.
[eiser] heeft op 1 april 2019 en 5 april 2019 tevens verzocht om aan zijn bezwaarschriften opschortende werking toe te kennen.
2.7.
Bij e-mails van 5 en 8 april 2019 heeft de advocaat-generaal aan de advocaat van [eiser] bericht dat aan de bezwaarschriften geen opschortende werking wordt toegekend.
2.8.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de behandeling van de bezwaarschriften ingepland op 30 april 2019 om 12.05 uur.
2.9.
De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is op 3 april 2019 aangevangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat te verbieden om de bij de arresten van 10 april 2018 opgelegde vervangende hechtenis verder ten uitvoer te leggen, althans de Staat te gelasten om de tenuitvoerlegging van deze arresten op te schorten totdat het gerechtshof Amsterdam onherroepelijk op de bezwaarschriften van 1 april 2019 heeft beslist, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat de advocaat-generaal ten onrechte het samenvoegen door de reclassering van de drie taakstraffen heeft gevolgd en daardoor ten onrechte heeft geconcludeerd dat met het mislukken van de werkstraf in de strafzaak met parketnummer [nr 3] ook de andere twee werkstraffen, waarvan de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen, als mislukt moeten worden beschouwd. Volgens [eiser] kent de wet geen samenvoegingsvonnis, waarin inmiddels onherroepelijk geworden veroordelingen worden samengevoegd tot één te executeren straf. Uit het wettelijk systeem volgt volgens [eiser] dat vervangende hechtenis per zaak wordt beoordeeld en ten uitvoer wordt gelegd. Nu hij in de strafzaak met parketnummer [nr 3] 42 uur taakstraf heeft verricht, hadden volgens [eiser] slechts negen dagen vervangende hechtenis (corresponderend met de resterende achttien uur) ten uitvoer mogen worden gelegd. Een ander betekent volgens [eiser] dat hij vanaf 12 april 2019 onrechtmatig wordt gedetineerd. Het gerechtshof Amsterdam zal waarschijnlijk pas na veertien dagen uitspraak doen in de aanhangige bezwaarschriftprocedures, waardoor volgens [eiser] een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering bestaat. Daarbij wijst [eiser] erop dat hij tijdens zijn verdere detentie zijn WAJONG-uitkering zal verliezen, waardoor hij zijn huur niet meer zal kunnen betalen en aldus dakloos dreigt te worden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In deze procedure keert [eiser] zich tegen de beslissing van de advocaat-generaal om de vervangende hechtenis in alle drie de strafzaken ten uitvoer te leggen en de beslissing om aan de daartegen door [eiser] ingediende bezwaarschriften geen schorsende werking toe te kennen. De vraag die thans voorligt is of er aanleiding bestaat om hangende de behandeling van de bezwaarschriften door het gerechtshof Amsterdam in kort geding een voorziening te treffen, die – zoals [eiser] beoogt – er in ieder geval toe dient te leiden dat hij de beslissing op de bezwaarschriften in vrijheid kan afwachten.
4.2.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Aan [eiser] is in drie afzonderlijke strafzaken een taakstraf opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging is overgedragen aan de reclassering. Uit de oproepbrief van 25 september 2018 volgt dat de reclassering kennelijk eerst de tenuitvoerlegging van de taakstraf in de strafzaak met parketnummer [nr 3] ter hand heeft genomen. In deze brief wordt immers uitsluitend dit parketnummer vermeld. [eiser] heeft weersproken dat hij op de in de oproepbrief vermelde datum met de reclassering de afspraken heeft gemaakt die staan vermeld in de hiervoor geciteerde rapportage van de reclassering. De vraag of deze afspraken destijds daadwerkelijk met [eiser] zijn gemaakt, kan in het beperkte bestek van deze procedure niet worden beantwoord. Echter ook indien ervan uit wordt gegaan dat de in de rapportage van de reclassering gemaakte afspraken zijn gemaakt, laten deze afspraken het zelfstandig karakter van elk van de strafzaken daarmee van de daarin aan [eiser] opgelegde taakstraffen onverlet. Dit zelfstandige karakter brengt met zich dat de taakstraffen niet gelijktijdig ten uitvoer kunnen worden gelegd als ware het één opgelegde straf. De reclassering lijkt dit ook te onderkennen, nu in de rapportage staat vermeld dat met [eiser] is afgesproken dat de taakstraffen aaneensluitend ten uitvoer worden gelegd. Het niet naar behoren vervullen van de taakstraf in de strafzaak met parketnummer [nr 3] brengt dus niet automatisch met zich dat daarmee ook de tenuitvoerlegging van de andere twee taakstraffen als mislukt kan worden beschouwd. De advocaat-generaal heeft aldus met zijn beslissing om de vervangende hechtenis in alle drie de strafzaken ten uitvoer te leggen het zelfstandig karakter van de taakstraffen miskend. Het volgens de reclassering geconstateerde verzuim van [eiser] , hetwelk door hem in deze procedure niet voldoende gemotiveerd is weersproken, gaf naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de advocaat-generaal uitsluitend aanleiding om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de strafzaak met parketnummer [nr 3] te bevelen. De omstandigheid dat er vanwege diens fysieke klachten voor is gekozen om [eiser] zijn taakstraffen op één locatie te laten uitvoeren, maakt het voorgaande niet anders. Niet ter discussie staat dat [eiser] de vervangende hechtenis voor het niet uitgevoerde deel van de taakstraf in die strafzaak inmiddels heeft uitgezeten. De beslissing van de advocaat-generaal om ook de vervangende hechtenis in de andere twee strafzaken ten uitvoer te doen leggen, moet voorshands dan ook worden aangemerkt als een beslissing waartoe de advocaat-generaal in redelijkheid niet heeft kunnen komen. Het is uiteraard aan het gerechtshof Amsterdam om in het kader van de bezwaarschriftprocedures hieromtrent een definitief oordeel te vellen. De voorzieningenrechter zal de Staat, gelet op het voorgaande, dan ook verbieden om over te gaan tot (verdere) executie van de in de strafzaken met parketnummers [nr 1] en [nr 2] aan [eiser] opgelegde vervangende hechtenis totdat het gerechtshof Amsterdam op de hiervoor genoemde bezwaarschriften zal hebben beslist.
4.3.
Oplegging van de gevorderde dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is niet aangewezen, nu ervan uit mag gaan dat de Staat – zoals door hem is toegezegd – gerechtelijke uitspraken zal nakomen.
4.4.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237)
4.5.
[eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de Staat slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de Staat om de in de strafzaken met parketnummers [nr 1] en [nr 2] aan [eiser] opgelegde vervangende hechtenis (verder) te executeren totdat het gerechtshof Amsterdam op de bezwaarschriften als bedoeld onder 2.5 zal hebben beslist;
5.2.
veroordeelt de Staat om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan [eiser] te betalen, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.061,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 81,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat de Staat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
mw