Overwegingen
1. Eisers hebben op 17 september 2018 ieder afzonderlijk een asielaanvraag ingediend. De rechtbank gaat ervan uit dat de asielaanvragen zullen worden behandeld in de verlengde asiel (va) procedure. Bij brief van 9 april 2019 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens zijn eisers op 22 mei 2019 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen. Tot op heden is geen besluit genomen op de asielaanvragen van eisers.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Het bestuursorgaan beslist op een asielaanvraag in de va procedure in beginsel binnen zes maanden.Eisers hebben op 17 september 2018 afzonderlijk een asielaanvraag ingediend. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 16 maart 2019 op de aanvragen had moeten beslissen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Daarmee staat vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder na die beslistermijn in gebreke hebben gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep zijn gegaan.
4. De beroepen zijn dus gegrond.
5. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat een afzonderlijke dwangsom moet worden toegekend en niet een gezamenlijke. Eisers hebben namelijk elk een asielaanvraag ingediend en zullen elk een afzonderlijk besluit krijgen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij slechts één dwangsom is verschuldigd. Daartoe voert verweerder aan dat de samenhang tussen de aanvragen bepalend is voor het toekennen van een dwangsom. Als er sprake is van een gezin met in wezen maar één samenhangend asielrelaas, dan wordt er ook één dwangsom toegekend. Als sprake is van zelfstandige asielrelazen van diverse gezinsleden, dan worden er meerdere dwangsommen toegekend. In dit kader verwijst verweerder naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de samenhang bepalend kan zijn voor het toekennen van een gezamenlijke of afzonderlijke dwangsom. In deze zaken is echter door verweerder niet aangetoond en is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat sprake is van samenhang tussen de asielrelazen van eisers. Dat is ook niet onvoorstelbaar omdat de asielaanvragen nog niet inhoudelijk zijn behandeld. Nu eisers afzonderlijk een aanvraag hebben ingediend, afzonderlijk beroep hebben ingesteld en niet gebleken is van samenhang tussen de asielrelazen is de rechtbank van oordeel dat verweerder een afzonderlijke dwangsom heeft verbeurd. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 23 april 2019. Nu vanaf deze datum meer dan 42 dagen zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom het maximale bedrag van € 1.440,- per asielaanvraag. In deze zaken dus in totaal € 2.880,-.
9. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen.
10. Verweerder heeft desgevraagd meegedeeld dat hij niet in staat is om een concrete datum of termijn te geven waarop eisers een besluit tegemoet kunnen zien. Verweerder wijst in dit verband naar de opgelopen achterstanden in 2018, die het gevolg zijn van een hoger dan verwachte instroom en de diverse samenstelling van de asielpopulatie. Door het werven van extra personeel verwacht verweerder deze achterstanden in de loop van 2019 terug te brengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat een termijn van acht weken voor het inplannen van een eerste gehoor redelijk is.
11. Eisers stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen. Verweerder heeft inmiddels negen maanden de tijd gehad om een aanvang te maken met de inhoudelijke procedure en alle genoemde omstandigheden liggen in de risicosfeer van verweerder.
12. De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de omstandigheden die verweerder in zijn verweerschrift heeft opgesomd, sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om verweerder een termijn van acht weken te geven om een eerste gehoor in te plannen. De rechtbank overweegt dat deze termijn voor eisers onvoldoende concrete duidelijkheid geeft over het moment dat er een besluit over de asielaanvragen zal worden genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de oorspronkelijk beslistermijn ruimschoots is overschreden en dat het instellen van een beroep niet tijdig het enige pressiemiddel is dat eisers hebben. De rechtbank vindt in dit geval een beslistermijn van vier weken voor het nemen van besluiten op de asielaanvragen van eisers niet onredelijk. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend moet maken.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.