In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Italië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de opvangcapaciteit en medische zorg in Italië onvoldoende zouden zijn. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in Italië zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinclaimanten. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de Staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het arrest C.K. van het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de vereisten uit dit arrest zijn nageleefd. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende waarborgen heeft getroffen voor de overdracht van eiser aan Italië, en dat het beroep ongegrond is verklaard.