ECLI:NL:RBDHA:2019:8023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/575963 / KG RK 19-942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot indienen van stukken

Op 5 augustus 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Simons. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op een procedurele beslissing van de rechter, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, die het verzoek van de verzoeker om aanvullende stukken in te dienen had afgewezen. De verzoeker stelde dat deze beslissing zijn recht op een eerlijk proces had gefrustreerd, omdat hij pas halverwege de zitting ontdekte dat cruciale stukken niet waren ingediend door zijn voormalige advocaat.

De wrakingskamer overwoog dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechter had in haar reactie aangegeven dat zij voldoende geïnformeerd was om een beslissing te nemen en dat het indienen van aanvullende stukken niet nodig was voor een goede instructie van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op een schending van de onpartijdigheid van de rechter.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/33
zaak- /rekestnummer: C/09/575963 / KG RK 19/942
Beslissing van 5 augustus 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. M. Simons te Breda,
strekkende tot de wraking van
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, gevestigd te Den Haag, advocaat mr. M.J.I. Assink te Rijswijk,
[belanghebbende] te [plaats] ),
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), gevestigd te Den Haag, advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 juni 2019, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld (hierna: het proces-verbaal);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 29 juni 2019, waaraan de zittingsaantekeningen van de griffier zijn gehecht.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoeker en de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/557980/ HA ZA 18-882 tussen verzoeker en belanghebbenden (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal, zoals door hem nader toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Ter zitting in de hoofdzaak heeft verzoeker verzocht om nog stukken, dan wel een nadere akte of conclusie in te dienen. De wet geeft daartoe de mogelijkheid. Het betreft stukken die cruciaal zijn voor de beoordeling van zijn vorderingen en die door een fout van zijn vorige advocaat – die zich gedurende de procedure als advocaat heeft uitgeschreven – niet zijn ingediend. Verzoeker is daar pas halverwege de zitting achter gekomen. Door verzoeker geen gelegenheid te bieden (alsnog) stukken in te dienen heeft de rechter zijn recht op een eerlijk proces gefrustreerd. Gelet op deze bijzondere omstandigheden is de rechter bevooroordeeld, aldus verzoeker.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Een beslissing op het verzoek om stukken te mogen indienen betreft een procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Dit is alleen anders indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3.
De rechter heeft in haar reactie onweersproken gesteld dat zij ter motivering van haar beslissing heeft aangegeven dat zij zich voldoende geïnformeerd achtte om bij vonnis te kunnen beslissen op de voorliggende vorderingen en dat zij het indienen van een conclusie of akte niet nodig vond met het oog op een goede instructie van de zaak of anderszins. De omstandigheid dat de voormalige advocaat van verzoeker volgens verzoeker heeft verzuimd de genoemde conclusie en akte in te dienen maakte dit niet anders. Daarbij heeft de rechter er op gewezen dat deze beslissing in overeenstemming is met hetgeen is bepaald in artikel 132 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.4.
In het licht van deze reactie levert hetgeen verzoeker heeft gesteld naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing op die zou moeten leiden tot het oordeel dat hier sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat sprake is van de uitzonderingssituatie als vermeld onder 3.2. Daarbij overweegt de wrakingskamer nog dat uit de door de griffier bijgehouden zittingsaantekeningen blijkt dat verzoeker tijdens de comparitie van partijen uitgebreid de gelegenheid heeft gekregen en heeft genomen om zijn standpunten naar voren te brengen. Mede tegen de achtergrond hiervan geeft de door de rechter genomen beslissing om geen verdere conclusies of akten toe te staan dan wel nadere stukken in het geding te brengen geen aanleiding voor de conclusie dat het weigeren hiervan niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de belanghebbenden in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O. van der Burg, R. Cats en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.