ECLI:NL:RBDHA:2019:7926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7705, SGR 18/86 en SGR 18/88
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een luitenant-kolonel wegens wangedrag en onrechtmatig gebruik van dienstvervoer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een luitenant-kolonel en de Staatssecretaris van Defensie. De eiser, die sinds 1979 in militaire dienst was, werd ontslagen wegens wangedrag, specifiek het onrechtmatig gebruik van dienstvervoer voor privédoeleinden. De Commandant had hem eerder geschorst en ontheven uit zijn functie na een melding van een integriteitskwestie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser herhaaldelijk dienstvoertuigen voor privédoeleinden heeft gebruikt, wat in strijd is met de Gedragscode Defensie. Eiser voerde aan dat zijn wangedrag niet aan hem kon worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand, maar de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien. De rechtbank concludeerde dat het ontslag evenredig was aan het gepleegde wangedrag, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn PTSS en verslaving aan medicatie. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de schorsing en ontheffing uit functie van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7705, SGR 18/86 en SGR 18/88
uitspraak van de meervoudige militaire ambtenarenkamer van 1 augustus 2019 in de zaak tussen

[EISER], te [PLAATS], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en
1. de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie,

2. de Staatssecretaris van Defensie,

3. de Commandant Luchtstrijdkrachten

verweerders,
(gemachtigde: mr. R.A.W.C. Naalden).
In het hiernavolgende wordt
verweerder sub 1 een aangeduid als verweerder,
verweerder sub 2 als de Staatssecretaris,
verweerder sub 3 als de Commandant.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2016 ( het primaire besluit 1) heeft de Commandant eiser met ingang van 1 december 2016 geschorst in zijn ambt in het belang van de dienst.
Bij besluit van 1 december 2016 heeft de Minister van Defensie eiser met ingang van 1 december 2016 geplaatst op de verzamelarbeidsplaats zwevend onder ontheffing uit zijn functie van ketenregisseur Operatiën en Luchtvarenden. Dit besluit is vervangen door het besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit 2) met dezelfde inhoud.
Bij Koninklijk Besluit van 23 juni 2017 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiser met ingang van 15 juni 2017 ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 6 oktober 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 november 2017 (het bestreden besluit 2) heeft de Commandant het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 november 2017 (het bestreden besluit 3) heeft – in verband met gewijzigde toedeling van taken – de Staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerders hebben verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde voornoemd, kolonel [KOLONEL] en majoor [MAJOOR].

Overwegingen

1.1.
Eiser was sedert zijn opkomst in militaire dienstplicht in maart 1979 werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht, laatstelijk in de functie van ketenregisseur Operatiën en Luchtvarenden bij de Afdeling Personele Plannen en Ketenbeheer (APPK) bij de staf van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) in de rang van luitenant-kolonel. Eiser is van 22 september 2015 tot 29 maart 2016 uitgezonden naar Somalië.
Besluitvorming
1.2.
Naar aanleiding van een melding van een burger bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) is op 19 augustus 2016 een gesprek gevoerd met eiser door de directeur personeel en bedrijfsvoering over het maken van een privé afspraak met een vrouw in diensttijd en het gebruik van dienstvervoer voor andere dan dienstdoeleinden.
Op 21 augustus 2016 heeft eiser per e-mail een lijst met het gebruik door hem van dienstvervoer toegezonden met een toelichting over het doel van die dienstreizen. Voor vier reizen op de lijst heeft eiser (dan nog) geen verklaring.
1.3.
Na het gesprek is eiser uitgevallen wegens ziekte.
1.4.
Op 31 augustus 2016 is aangifte gedaan van militaire joyriding in de periode van 13 juli 2015 tot zondag 21 augustus 2016.
1.5.
Bij de primaire besluiten 1 en 2 is eiser achtereenvolgens met ingang van 1 december 2016 geschorst in zijn ambt en per die datum tevens ontheven van zijn functie en geplaatst op de verzamelarbeidsplaats zwevend.
1.6.
Op 22 december 2016 is aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem ontslag te verlenen wegens wangedrag.
1.7.
Op 2 februari 2017 is eisers gemachtigde namens eiser en op 13 maart 2017 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, gehoord over zijn bedenkingen op het voornemen.
1.8.
Op 30 maart 2017 heeft kapitein ter zee ([A]) drs. [A] (hierna: de militair-psychiater) werkzaam bij het bureau Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB), die eiser heeft onderzocht, een psychiatrisch rapport uitgebracht. Deze psychiater adviseert, het geheel overziend, eiser het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
1.9.
Op 19 april 2017 heeft eiser schriftelijk zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
1.10.
Op 15 september 2017 heeft het Openbaar Ministerie (OM) eiser meegedeeld dat er ruim wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de verdenking van meermaals plegen van militaire joyriding in de periode van 13 juli 2015 tot en met 12 augustus 2016. Het OM heeft echter, aangezien er kennelijk sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid en gelet op eisers kennelijk zeer ernstige problematiek op dat moment, besloten om eiser in de gelegenheid te stellen om strafvervolging te voorkomen door betaling van een geldboete van € 250,-. Eiser heeft dit transactievoorstel aanvaard.
Ontslag
2.1.
Bij het primaire besluit 3 is eiser ontslag verleend wegens wangedrag. Eiser wordt verweten veelvuldig geen toestemming te hebben gevraagd om de dienstauto voorafgaande aan de dag van een dienstreis mee naar huis te mogen nemen om vanaf het huisadres de dienst met dienstvoertuig aan te vangen. Ook wordt hem verweten dat hij frequent voor aanvang van een dienstreis naar zijn huisadres rijdt of op de terugweg eerst naar huis rijdt. Verder wordt eiser verweten achttien concreet genoemde dienstreizen te hebben gemaakt in de jaren 2015 tot en met 2016 waarbij sprake is van privé gebruik van een dienstvoertuig in diensttijd of gebruik van een dienstvoertuig voor woon-werkverkeer. Verweerder merkt dit aan als wangedrag.
Over de toerekenbaarheid heeft verweerder overwogen dat uit de rapportage van de militair-psychiater is af te leiden dat er bij eiser sprake is geweest van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en hypervigilante narcistische persoonlijkheidstrekken. In elk geval was er in de periode dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden een drietal verslavingen (diazepam, diclofenac en alcohol). Sinds het gesprek op 19 augustus 2016 is sprake van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en sombere stemming.
Eisers gedrag komt deels voort uit deze persoonlijkheidsstoornissen. Verder komt uit de rapportage van de militair-psychiater naar voren dat, hoewel eiser zijn handelen mogelijk niet geheel kon overzien, eiser wel kan worden aangerekend dat hij zelfstandig, niet op voorschrift van een arts, is gestart met diazepam, diclofenac en alcohol en dit gebruik heeft achtergehouden bij herhaaldelijke contacten met artsen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser gedurende de periode waarin de gedragingen zich hebben voorgedaan moet worden geacht in staat te zijn geweest om het laakbare van zijn gedragingen in te zien. Eiser gaf hiervan ook blijk toen hij in het gesprek op 19 augustus 2016 zei spijt te hebben en pleitte om geen aangifte te doen bij de KMar. Gezien het aantal incidenten heeft eiser ook veelvuldig de gelegenheid gehad na te denken over zijn gedrag. Voor zover zijn keuze zou zijn beïnvloed door het gebruik van middelen, heeft eiser zich door met deze middelen te beginnen zonder een arts te raadplegen, zichzelf bewust in een positie gebracht waar hij zijn handelen niet geheel meer kon overzien.
Verweerder heeft over het betoog van eiser dat er een causaal verband bestaat tussen zijn harde werken, ingrijpende levensgebeurtenissen en zijn verslavingen en dat verweerder eiser tegen zichzelf in bescherming had moeten nemen overwogen dat hij steeds wanneer signalen door eiser zijn afgegeven daarop binnen de grenzen van het mogelijke adequaat heeft gereageerd.
Verweerder acht het verlenen van ontslag evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
2.2.
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder eisers bezwaren tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt daarin dat eiser niet in staat is gebleken voor de dienstreizen een afdoende verklaring te geven waaruit het dienstkarakter van die reizen blijkt. Het gaat om de dienstreizen op
1. vrijdag 14 augustus 2015,
2. vrijdag 28 augustus 2015 tot en met zondag 30 augustus 2015,
3. maandag 31 augustus 2015,
4. vrijdag 11 september 2015,
5. vrijdag 18 september 2015,
6. donderdag 7 april 2016 tot en met vrijdag 8 april 2016,
7. woensdag 4 mei 2016,
8. donderdag 26 mei 2016,
9. vrijdag 27 mei 2016,
10. donderdag 2 juni 2016,
11. maandag 7 juni 2016,
12. vrijdag 10 juni 2016,
13. vrijdag 24 juni 2016,
14. dinsdag 5 juli 2016,
15. zondag 17 juli 2016 tot en met maandag 18 juli 2016 en
16. vrijdag 12 augustus 2016.
Verweerder betrekt daarbij dat eiser heeft gehandeld in strijd met de Gedragscode Defensie, vastgesteld op 23 april 2017 en verder dat eisers gedragingen ook buiten de Defensieorganisatie bekend zijn geworden, doordat de vrouw die de integriteitsmelding heeft gedaan niet werkzaam is bij het ministerie van Defensie. Daardoor is het aanzien van het ambt van militair beschadigd.
Ten aanzien van de vraag of het wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag, heeft verweerder als uitgangspunt genomen dat dit een vraag is naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat uit de medische rapportage van de militair-psychiater niet blijkt dat eiser tijdens zijn handelen het besef van de onjuistheid daarvan zou hebben verloren dan wel niet in staat zou zijn zijn wil te bepalen.
Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat uit vaste rechtspraak volgt dat problemen op het gebied van middelengebruik op zichzelf niet een verontschuldigende factor vormen bij de beoordeling van de toerekenbaarheid van het wangedrag. Dit is alleen anders indien het overmatig gebruik van middelen moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die middelen veroorzaakt, psychisch defect, dat de ambtenaar niet meer in staat is zijn wil over zijn middelengebruik in vrijheid te bepalen. Dat daarvan sprake zou zijn blijkt niet uit het adviesrapport van 30 maart 2017.
Uit dat rapport blijkt verder dat mogelijk dissociatieve symptomen – blijkend uit het feit dat eiser aangaf zich niets te kunnen herinneren ten aanzien van een drietal via Tinder gemaakte afspraken – niet mogen worden toegerekend aan een mogelijk bestaande posttraumatische stressstoornis (PTSS) nu deze dissociatieve symptomen kunnen worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel, zoals black-outs en gedrag tijdens een alcoholintoxicatie.
Verder handhaaft verweerder in het bestreden besluit 1 zijn standpunt dat het verleende ontslag evenredig is aan de aard en de ernst van het verweten wangedrag.
Daarbij heeft verweerder enerzijds in aanmerking genomen eisers persoonlijke omstandigheden waaronder de gevolgen van het ontslag relatief kort vóór de datum waarop eiser functioneel leeftijdsontslag zou hebben gekregen en de ingrijpende gebeurtenissen die eiser in zijn privéleven zijn overkomen. Verder staat niet ter discussie dat eiser gedurende vele jaren door hard werken en kwalitatief goede prestaties een uitstekende staat van dienst en een bijzondere reputatie en vertrouwenspositie heeft opgebouwd, waar overigens tegenover staat dat eiser veelvuldig is beloond in de vorm van gratificaties en maatwerkregelingen.
Echter anderzijds betrekt verweerder bij de evenredigheidsafweging dat het wangedrag aan het licht is gekomen door de melding van een vrouw bij het COID over een vermoeden dat een Defensiemedewerker afspraken maakt met vrouwen in de uren dat hij werkzaam moet zijn voor Defensie en daarbij gebruik maakt van dienstvoertuigen.
Verder betrekt verweerder bij de evenredigheidsafweging eisers opstelling in het onderzoek naar wangedrag, waarin eiser zich calculerend heeft opgesteld, niet de waarheid heeft verteld en op andere wijze heeft getracht het onderzoek te belemmeren. Een tekenend voorbeeld daarvan acht verweerder dat eiser zijn diensttelefoon – een iPhone 5C – heeft ingeleverd, waarbij de simkaart was bewerkt met een stomp voorwerp. Daardoor was het onmogelijk de gegevens uit te lezen.
Verder heeft verweerder eisers rang en positie, een luitenant-kolonel die al geruime tijd in het P&O-werkveld werkzaam was, meegewogen.
In de periode dat eiser onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van dienstvervoer, in totaal zestien reizen, heeft eiser zich in het bezit van het dienstvoertuig gesteld via de pool niet-operationeel dienstvervoer (PNOD). In de periode van 13 juli 2015 tot en met 12 augustus 2016 was deze pool nog in een opstartfase en was het mogelijk om vrijwel zonder controle de beschikking te krijgen over een dienstvoertuig. Van eiser mocht worden verlangd dat hij eerlijk, oprecht, betrouwbaar, integer en zorgvuldig met dit systeem zou omgaan, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verweerder rekent dit eiser zwaar aan in lijn met eerdere zaken van andere militairen.
De omstandigheid dat eiser op 31 mei 2018 leeftijdsontslag zou zijn verleend, indien het niet tot het onderhavige ontslag zou zijn gekomen, is geen reden om van het strafontslag af te zien. Dit zou erop neerkomen dat eiser vanaf de schorsing per 1 december 2016 tot 1 juni 2018 volledig zou worden bezoldigd zonder een tegenprestatie te leveren. Verweerder stelt voorts in het bestreden besluit 1 dat een ontslag op grond van ziekte niet aan de orde is. De uitkomsten van het toerekenbaarheidsonderzoek rechtvaardigen een ontslag wegens ziekte niet, mede gezien de aard en de ernst van het aan eiser toe te rekenen ernstig wangedrag.
2.3.
Bij het bestreden besluit 2 heeft de Commandant het bezwaar tegen de schorsing per 1 december 2016 ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit 3 heeft de Staatssecretaris het bezwaar tegen de ontheffing van eiser uit zijn functie en zijn plaatsing op de functie ‘zwevend’ ongegrond verklaard.
Argumenten van eiser
3. Eiser is het met de bestreden besluiten 1, 2 en 3 niet eens. Hij stelt, onder beschrijving van zijn carrière, ingrijpende gebeurtenissen in zijn gezinsleven en zijn medische situatie, dat hij zichzelf en zijn gezin 35 jaar volledig heeft weggecijferd in het belang van zijn werkgever. Na eisers uitzending naar Mogadishu is vastgesteld dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser stelt dat hij ten tijde van het ontslag ziek was en dat dus een onjuiste ontslaggrond is gehanteerd.
Eiser heeft bij aanvullend beroepschrift van 31 mei 2018 een klacht van 29 mei 2019 ingediend bij de Nationale Veteranen Ombudsman gericht tegen Defensie overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser op 10 januari 2018 samen met zijn echtgenote tevens een klacht heeft ingediend bij de COID/COG Defensie. Ook blijkt daaruit dat hij een klacht heeft ingediend bij de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG).
Eiser heeft verder een brief van 19 december 2017 van zijn behandelend senior klinisch psycholoog/psychotherapeut overgelegd en een brief van 29 april 2018 van die behandelend psycholoog aan de verzekeringsarts van het ABP.
Verder heeft hij een brief van 3 april 2018 van zijn verslavingszorgbehandelaar overgelegd.
Bij brief van 13 juni 2018 heeft eiser een gedeelte van het rapport van onderzoek van 6 juni 2018 van de IMG overgelegd.
Hierin wordt ten aanzien van het onderzoek door de militair-psychiater onder meer overwogen dat het inzage geven aan eiser in het conceptrapport zonder de conclusies, aangezien alleen feitelijke onjuistheden gecorrigeerd mogen worden op zichzelf inhoudelijk niet onjuist is, maar dat dit niet in overeenstemming is met de aan eiser verstrekte informatie. De conclusies luiden:
“- Het langdurig periodiek voorschrijven van een combinatie van pijnstillende en sederende medicatie zonder aandacht voor de consequenties van melders functioneren en een mogelijk verslavende werking moet onzorgvuldig worden geacht.
- De bedrijfsgeneeskundige begeleiding is adequaat geweest, met uitzondering van het aanvankelijk optreden van de bedrijfsarts namens de commandant.
- Het informatiemateriaal m.b.t. BMB onderzoek behoeft revisie; de aan melder ter zake verstrekte informatie heeft tekortgeschoten.
- De zorgvuldigheid ten aanzien van de aan melder verstrekte inzage ter correctie van het concept psychiatrisch rapport heeft, in relatie tot de gegeven voorlichting tekortgeschoten.
- De reikwijdte van de in verschillende settings uit te brengen psychiatrische rapportages is onvoldoende duidelijk vastgelegd. Het in casu verstrekken van het gehele rapport aan de (jurist) de werkgever wordt als onzorgvuldig aangemerkt.”
Bij brief van 19 juli 2019 heeft eiser een rapportage van psycholoog [Tn] (hierna: Tn) overgelegd. In deze rapportage komt naar voren dat eiser lijdt aan een ernstige, complexe PTSS die reeds in 1995 ernstig is te noemen. Vanuit het in het rapport beschreven klachtenpatroon is het volgens Tn onmogelijk dat eiser, vanaf in ieder geval omstreeks 2013, gedurende een dag op alle tijden bewust was van zijn handelen. In de periode 2015 – 2016, maar zeker ook daarvoor, was eisers toestand dermate verslechterd en ernstig dat van bewust handelen geen sprake meer kon zijn.
Op de vraag of eiser überhaupt anders kon handelen dan hij in genoemde periode deed, antwoordt Tn ontkennend. Het is voor iemand met ernstige posttraumatische stressklachten lastig om grip te krijgen op dissociatieve episodes.
Verder komt in de rapportage naar voren dat eiser de laatste decennia in een overlevingsstand heeft geleefd. Het langdurig door militaire bedrijfsartsen voor-geschreven medicijngebruik met sederende werking heeft een invloed gehad op eisers bewustzijn. Deze medicijnen hebben er vermoedelijk voor gezorgd dat eiser zijn grenzen, zowel in fysieke als emotionele zin, niet altijd meer adequaat kon aanvoelen.
Eiser acht het verleende ontslag niet evenredig.
Reactie van verweerder
4. Verweerder heeft bij aanvullend verweerschrift onder meer overgelegd de appreciatie door de militair-psychiater van de psychologische rapportage van Tn, die volgens de militair-psychiater moet worden geduid als een contrarapportage. In deze appreciatie komt naar voren dat de contrarapportage van Tn niet door een onafhankelijk psycholoog, maar door een behandelend psycholoog is opgesteld, waardoor er mogelijk sprake kan zijn van schending van de rolintegriteit door Tn. Verder is het de militair-psychiater opgevallen dat het tijdsverloop in de contrarapportage afwijkt van dat van de adviesrapportage van de militair-psychiater. Er worden verder conclusies getrokken die onder andere in strijd zijn met de voor de militair-psychiater beschikbare dossierinformatie en opgevraagde informatie van [ZORG] te Nijmegen.
Voorts heeft verweerder in het aanvullend verweerschrift alsnog aannemelijk geacht dat eiser op 27 mei 2016 een werkafspraak had met een collega en dat de dienstreis op 18 juli 2016 rechtmatig was. Deze dienstreizen worden eiser niet langer verweten.
Verder heeft verweerder het adviesrapport van de Commissie Ongewenst Gedrag (COG) en het oordeel van 14 augustus 2018 van de klachtbehandelaar overgelegd.
Nadere reactie van eiser
5. Eiser heeft op het verweerschrift geageerd en onder meer zijn zienswijze van 18 juli 2018 op het adviesrapport van de COG overgelegd.
Beoordeling
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Op wat eiser heeft aangevoerd wordt in het hiernavolgende nader ingegaan. Daarbij gaat de rechtbank alleen in op de kern van de zaak.
6.1.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
6.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze maatstaf geldt ook voor ontslag wegens wangedrag (uitspraak CRvB van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967).
Gedragingen
6.3.
Ten aanzien van de ritten op 14 augustus 2015 erkent eiser dat de dienstauto niet correct is gebruikt, omdat hij de ritten niet kan verklaren. Hij stelt dat verweerder het doet voorkomen of eiser die dag meerdere fouten heeft gemaakt en de zaak daarmee kunstmatig harder wil maken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat op die dag door eiser meerdere ritten zijn gemaakt die eiser niet als dienstreis kan verklaren. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerder de zaak kunstmatig harder wenst te maken.
6.4.
Ten aanzien van de ritten op 28 augustus 2015 heeft eiser erkend dat de dienstauto niet correct is gebruikt. Ook hier stelt eiser dat verweerder het doet voorkomen of eiser die dag meerdere fouten heeft gemaakt en zo de zaak harder heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat op die dag door eiser meerdere ritten zijn gemaakt die eiser niet als dienstreis kan verklaren. De stelling van eiser dat het onder meer ging om een familiebezoek in verband met zijn aanstaande uitzending, maakt dit niet anders. Van kunstmatig de zaak harder maken is geen sprake, nu juist is dat het om meerdere ritten gaat.
6.5.
Ten aanzien van de ritten op 29 augustus 2015 stelt eiser dat dit te maken zal hebben gehad met de grote hoeveelheid speciale PSU-kleding voor zijn komende uitzending. Die lagen waarschijnlijk allemaal op de vliegbasis Volkel en heeft hij naar huis moeten brengen. Eiser moest immers via Schiphol reizen naar het uitzendgebied.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het betoog van eiser niet het aantal ritten op 29 augustus 2015 (in totaal 6) in de buurt van zijn woning verklaart. Voorts is vliegbasis Volkel blijkens het overzicht gebruik dienstvervoer op die dag niet als bestemming aangedaan.
6.6.
Met betrekking tot de ritten op 31 augustus 2015 heeft eiser gesteld dat dit een bezoek betrof aan twee functionarissen in verband met de komende uitzending, waarna hij ook nauwelijks zonder omweg langs zijn ouders is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hij er begrip voor heeft dat eisers ouders bezorgd waren over de uitzending, maar dat dit niet familiebezoek per dienstauto rechtvaardigt. Voorts stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het met de fiets naar het werk rijden en vervolgens met de dienstauto weer naar huis rijden om zich om te kleden in militaire kleding niet het dienstbelang dient.
6.7.
Ten aanzien van de ritten op 11 september 2015 heeft eiser gesteld dat dit een reguliere dienstreis betrof ten behoeve van het bijwonen van de Thuisfront Informatiedag (TFI), samen met zijn echtgenote, ten behoeve van zijn komende uitzending naar Mogadishu Somalië. Eiser en zijn echtgenote weten beiden niet meer waarom zij na de TFI gedurende een zeer kort tijdsbestek in Nijkerk zijn geweest en waarvoor. Het kan niet anders dan dat zij iemand die eveneens aan de TFI had deelgenomen thuis hebben gebracht. Eiser kent namelijk niemand in Nijkerk.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser daarmee het gebruik van het dienstvoertuig voor een bezoek aan een bedrijventerrein in Nijkerk onvoldoende heeft verklaard.
6.8.
Ten aanzien van de rit op 18 september 2015 heeft eiser gesteld dat dit een reguliere dienstreis was ten behoeve van zijn Missiegerichte Opleiding voor zijn komende uitzending naar Mogadishu Somalië. Er was geen sprake van een ‘afwijkende afstand’. Eiser heeft uitgelegd waarom hij met dienstvervoer naar huis rijdt om zich te kleden in uniform. Er was geen sprake van een bezoek aan een bedrijventerrein. Hij is door het bedrijventerrein gereden omdat er zeer waarschijnlijk weer een grote file was rond Den Bosch. Als je binnendoor rijdt om files te vermijden rij je automatisch door de bedrijventerreinen van Den Bosch.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser hiermee onvoldoende de gereden afstand (134 km) voor de afstand tussen zijn woonadres en de [KAZERNE 1] (de rechtstreekse afstand is minder dan 60 km) en het bezoek aan het bedrijventerrein te Den Bosch op de terugweg heeft verklaard (toen heeft eiser 148 km afgelegd).
6.9.
Eiser erkent dat hij op 7 april 2016 het dienstvoertuig niet correct heeft gebruikt.
6.10.
Ten aanzien van de ritten op 8 april 2016 heeft eiser gesteld dat dit een reguliere dienstreis was naar Breda in verband met een afspraak met een collega nog tijdens zijn uitzendverlof om vast dienstzaken te bespreken in verband met een hem al weer nieuw opgedragen functie. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte stelt dat hij zeer korte tijd heeft ‘doorgebracht’ op de weg langs het ‘bedrijventerrein’. De weg waar eiser op reed is echter de parallelweg langs de N324 waardoor eiser de altijd bestaande files voor de verkeerslichten daar kan omzeilen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hiermee onvoldoende de uit het overzicht van het gebruik van vervoer blijkende rit naar [ADRES], is verklaard. Verweerder acht terecht eisers verklaring dat hij over het bedrijventerrein reed om de files te omzeilen niet geloofwaardig, reeds omdat het niet verklaart waarom de auto 9 minuten is stilgezet.
6.11.1.
Ten aanzien van de dienstreis op 4 mei 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis was ten behoeve van het ophalen van zijn grote ‘movekist’, die was aangekomen vanuit Somalië, op vliegbasis Eindhoven en ook nog eens in verband met een afspraak met een onderofficier Inlichtingen en Veiligheid eveneens op vliegbasis Eindhoven. Het standpunt van verweerder dat eiser dan maar op een andere dag zijn grote movekist zou moeten afhalen, acht eiser onredelijk. Hij heeft immers twee dienstafspraken op een dag gecombineerd.
6.11.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de dienstauto op 4 mei 2016 tussen de vliegbasis Volkel en de Staf CLSK is aan te merken als gebruik voor kilometers die eiser gewoonlijk in het kader van het woon-werkverkeer aflegde en dat de move-kist niet per se op die dag hoefde te worden opgehaald. Dat had beter gekund op een dag dat eiser werkzaam was op de vliegbasis Volkel. Dan had de reis niet ook op het traject van het woon-werkverkeer gelegen. Verweerder verwijt eiser dat hij er bewust voor heeft gekozen om het ophalen van de movekist zo in te plannen dat hij de dienstreis ook kon gebruiken voor een groot deel van zijn woon-werkverkeer.
6.11.3.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat het ophalen van de move-kist beter op een andere dag had gekund, niet op voorhand leidt tot de conclusie dat eiser wangedrag heeft gepleegd door het ophalen van de movekist met dienstvervoer op 4 mei 2016 te plannen, zodat deze dienstreis voor een groot deel samenviel met het traject van het woon-werkverkeer. Verweerder bevestigt met zijn standpunt dat het gebruik van de dienstauto voor het ophalen van de move-kist en voor een afspraak op zichzelf niet onrechtmatig is. Ofschoon de reis naar vliegbasis Eindhoven wellicht voor wat betreft het gebruik van dienstvoertuigen op een doelmatiger wijze uitgevoerd had kunnen worden, bijvoorbeeld als aparte dienstreis, zoals verweerder stelt, acht de rechtbank de handelwijze van eiser in dit geval te billijken, onder meer vanuit het perspectief van doelmatige tijdsbesteding. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder het gebruik van de dienstauto op 4 mei 2016 ten onrechte heeft aangemerkt als wangedrag.
6.12.
Ten aanzien van de ritten op 26 mei 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis was ten behoeve van het inleveren van een zeer grote hoeveelheid PSU-kleding/materieel ten behoeve van zijn uitzending bij de logistiek in Breda. Hij heeft een dienstvoertuig opgehaald op Volkel, waarvoor hij een Opel Combi bestelauto had aangevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser verweten kan worden dat het traject dat hij voor het inleveren van zijn PSU-kleding moest afleggen, nagenoeg identiek was aan het woon-werktraject en dat het vervoeren van de PSU niet betekent dat de rit op voorhand kan worden aangemerkt als een dienstreis. Eiser had immers de PSU ook in verschillende delen mee kunnen nemen in zijn eigen auto of anders na overleg met zijn leidinggevende dienstvervoer voor het transport van de PSU kunnen aanvragen. Eiser besliste echter autonoom om voor dit vervoer over het woon-werktraject een dienstauto te gebruiken.
6.13.
Ten aanzien van de ritten op 2 juni 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis betrof in verband met een afspraak te Nijmegen met een VBM-medewerker. Eiser is eerst naar Breda gereden zodat hij zich daar zo lang als mogelijk kon inwerken in zijn nieuwe functie. Hij stelt dat hij ook de keuze had kunnen maken om op vliegbasis Volkel te flexwerken in plaats van in Breda, maar hij wilde zich juist snel inwerken in zijn nieuwe functie in het belang van Defensie. Anders had hij in de ochtend met zijn privé auto naar Breda moeten rijden, daar een dienstauto moeten nemen, naar Nijmegen moeten rijden en daarna weer helemaal terug naar Breda, om daarna weer naar huis te rijden. Dat is zeer onpraktisch. Door het zo te doen met dienstvervoer kon hij in de ochtend in Breda werken en van daaruit naar de afspraak in Nijmegen gaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht het verwijt maakt dat eiser bij zijn bezoek aan de VBM-medewerker, die in de buurt van Heumensoord woont, voor het grootste deel van de rit dienstvervoer heeft ingezet, terwijl hij voor het woon-werktraject [PLAATS] naar Breda en terug een tegemoetkoming in zijn reiskosten krijgt. Verweerder stelt terecht dat eiser er – naast de door eiser zelf als onpraktisch van de hand gewezen rechtmatige oplossing – ook voor had kunnen kiezen om in de ochtend met eigen vervoer naar Breda en terug te rijden en voor de dienstreis in de middag een dienstauto aan te vragen op de Vliegbasis Volkel.
6.14.
Ten aanzien van de rit op 7 juni 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis betreft. Het betrof het bijwonen van een grote militaire parade (diploma-uitreiking veiligheid en vakmanschap etc.) van de KMSL/vliegbasis Woensdrecht op de markt in Hoogerheide. Eiser stelt dat goed is te verklaren waarom hij via zijn huisadres is gereden. Hij ging altijd in fietskleding op de fiets naar zijn werklocatie op vliegbasis Volkel. Daar kon hij in burger blijven werken omdat hij daar in een apart gebouw was waar hij de enig aanwezige was. Indien hij dan een keer een dienstauto ging ophalen was hij vooraf dus ook in fietskleding. Dan reed hij daarna in fietskleding in de dienstauto naar zijn huisadres om zich om te kleden in uniform en de dienstreis voort te zetten. Hij woont dichtbij vliegbasis Volkel en het was in veel gevallen geen ‘omweg’ naar zijn huisadres om zich om te kleden. Op de terugweg ging hij dan dezelfde weg terug om zich thuis om te kleden in fietskleding, de dienstauto terug te brengen en met de fiets weer terug naar huis te rijden. Hij had zijn blauwe uniform ook vaak nodig in Breda of op andere dienstreislocaties. Daarom had hij dat blauwe uniform thuis liggen. Zijn groene tenue hing in zijn kledingkast in Breda. Eiser ging altijd in burger naar Breda, en trok daar zijn groene tenue aan.
Verder heeft hij na afloop van de lange rit vanaf vliegbasis Woensdrecht bij een AH alleen een bloemetje voor zijn echtgenote gekocht. De AH is slechts een paar honderd meter van zijn woonadres en er is dan ook geen sprake van een omweg.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser een dienstvoertuig heeft gebruikt voor privé doeleinden door met het voertuig na terugkeer uit Hoogerheide niet direct naar vliegbasis Volkel te rijden, maar via een omweg in [PLAATS] (volgens eiser om een bloemetje te halen bij de AH voor zijn vrouw) naar zijn huisadres te gaan en daar het voertuig de gehele nacht te houden. Dat eiser de volgende dag wederom dienstvervoer nodig had voor een commando-overdracht op vliegbasis Eindhoven zou een legitieme verklaring kunnen zijn voor het bij zich houden van het dienstvoertuig, namelijk het doelmatig inzetten van dienstvervoer. Eiser is echter de volgende dag eerst naar vliegbasis Volkel gereisd om daar het dienstvoertuig om te wisselen voor een ander dienstvoertuig en vervolgens pas naar vliegbasis Eindhoven te reizen. Deze wijze van gebruik van dienstvoertuigen door eiser bevestigt een door verweerder gesteld patroon van vermenging van dienst- en privégebruik van dienstvoertuigen door eiser.
6.15
Ten aanzien van de rit op 10 juni 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis was. Hij moest op 11 juni 2016 voor het uithelpen tijdens de Luchtmacht-dagen naar vliegbasis Leeuwarden. Omdat een van de koplampen van de dienstauto defect was, en hij daarmee de volgende dag niet naar vliegbasis Leeuwarden kon rijden, heeft hij bij autobedrijf [AUTOBEDRIJF] een nieuwe autolamp gehaald. Het doel van de rit was niet Welkoop, gelegen recht tegenover [AUTOBEDRIJF], zoals ten onrechte door verweerder aangenomen is.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiser, dat voor het eerst bij aanvullend beroepschrift van 14 juni 2019 naar voren is gebracht, door hem niet is onderbouwd of aannemelijk gemaakt met enig bewijs. Hij heeft niet verklaard waarom hij dit betoog niet eerder naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet de noodzaak van de rit op 10 juni 2016 in het belang van de dienst aannemelijk heeft gemaakt. Voorts kon verweerder volgens de rechtbank terecht een patroon bij eiser herkennen inzake het gebruik van dienstauto’s op grond van de ritten die eiser op 10 juni 2016 maakte, mede in onderling verband en samenhang bezien met eerder gebruik van dienstvoertuigen door eiser.
6.16.
Ten aanzien van de dienstreis op 24 juni 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis was. Eiser stelt dat verweerder hem in eerste instantie heeft beschuldigd van misleiding. Na zijn inhoudelijke reactie daarop laat verweerder die beschuldiging nu ineens achterwege. Op het bedrijventerrein van [PLAATS], dat is gelokaliseerd op de locatie van de voormalige Generaal de [KAZERNE 2], is zo goed als niets te vinden. Het is vooral een open vlakte. Eiser heeft daar nog geen tien minuten stil gestaan en is daarna verder gereden. Dat komt wel degelijk overeen met het opladen van de accu en waarschijnlijk ook het voeren van een kort diensttelefoongesprek. Het terrein van de Generaal de [KAZERNE 2] ligt direct langs de weg naar de vliegbasis Volkel, waarnaar hij op weg was.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser met dit betoog niet heeft verklaard waarom hij eerst met het dienstvoertuig van vliegbasis Volkel naar zijn huisadres is gereisd en vervolgens een tweetal bedrijventerreinen in Den Bosch heeft bezocht en dat hij evenmin duidelijk heeft gemaakt waarom hij bij de derde rit de keuze heeft gemaakt om het terrein van de (voormalig) Generaal de [KAZERNE 2] te bezoeken. Eisers verklaring dat de accu moest worden opgeladen is niet aannemelijk. Eiser had al enige tijd gereden, zodat een lege accu niet voor de hand ligt. Blijkens het overzicht van de reizen heeft eiser een minuut rond gereden op de locatie (voormalige) Generaal de [KAZERNE 2] en voorts 12 minuten stil gestaan met de motor uit, alvorens terug te rijden naar vliegbasis Volkel. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een accu ook, zo niet sneller, wordt opgeladen al rijdende op de (snel)weg. Verweerder kon terecht veronderstellen dat sprake is geweest van privégebruik van een dienstvoertuig.
6.17.
Ten aanzien van de rit op 5 juli 2016 stelt eiser dat dit een reguliere dienstreis was naar Breda. Eiser was gevraagd of hij tijdens zijn vakantieverlof toch aanwezig kon zijn bij het afscheid in Breda van twee collega’s. Dit staat volstrekt los van het feit dat hij met anderen in de organisatie zat van dat afscheid en op 5 juli 2016 vakantieverlof genoot. Aan eiser is wel degelijk eerder door een meerdere gevraagd of hij als cadeau een groot schaalmodel F-16 op een standaard zou kunnen aanschaffen op vliegbasis Volkel en mee zou kunnen brengen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de rit op 5 juli 2016 woon-werkverkeer betrof, waarvoor in beginsel geen dienstauto mag worden gebruikt. Dat het hier ging om een periode van verlof maakt dit niet anders nu eiser er kennelijk mee heeft ingestemd op die dag werkzaamheden te verrichten bestaande uit de aanwezigheid bij een afscheid. Verweerder heeft eisers verklaring dat hij die dag een dienstauto heeft gebruikt, omdat hij een groot schaalmodel van een F-16 mee diende te nemen ten behoeve van het afscheid van een collega onvoldoende geacht. Verweerder stelt dat eiser dit model in zijn privé auto had kunnen meenemen en daarvoor niet een grotere dienst(bestel)auto hoefde in te zetten. Dat het hier ging om een cadeau voor een collega betekent niet dat de reis als een dienstreis moest worden aangemerkt. Wat er ook zij van het in opdracht van zijn leidinggevende meenemen van een modelvliegtuig, het had op de weg van eiser gelegen om – indien hij daarvoor daadwerkelijk een (groter) dienstvoertuig nodig had – een concreet verzoek bij zijn leidinggevende te doen om voor het woon-werktraject in dit geval een dienstauto te mogen gebruiken. Nu eiser (telkens) zelfstandig besluit dienstauto’s te gebruiken, is er terecht sprake van een patroon bij eiser. Onderhavig gebruik van het dienstvoertuig valt daar eveneens onder te scharen.
6.18.
Ten aanzien van de dienstreizen op 17 en 18 juli 2016 stelt eiser dat hij de auto op 17 juli had opgehaald ten behoeve van een reguliere dienstreis de volgende dag (18 juli). Hij had dan namelijk een afspraak met de heer [B] (hierna: [B]) van de vakbond VBM in Den Haag. Die was tot stand gekomen onder andere naar aanleiding van een dienstgesprek tijdens de Luchtmachtdagen daarvoor. Later geeft eiser aan dat hij al op 17 juli met [B] zou hebben gereisd. Eiser stelt voorts dat hij verweerder eerder heeft gevraagd welke tijd hij zou hebben doorgebracht op een bepaald adres in Uden. Zonder deze ritteninformatie kan eiser geen passende verklaring geven.
Uit het overzicht van gebruik van dienstvoertuigen blijkt dat eiser op zondag 17 juli 2016 twee ritten heeft gemaakt; een van vliegbasis Volkel via het Jagersveld in Uden (een industrieterrein in de buurt van vliegbasis Volkel) naar zijn huisadres (22 minuten en 15 km) en een van zijn huisadres naar zijn huisadres (37 minuten en 26 km). Eiser stelt dat hij op die dag
metde heer [B] een dienstrit zou hebben gemaakt, terwijl hij de dag daarna pas het gesprek met de heer [B] in Den Haag zou hebben. Dit komt de rechtbank ongeloofwaardig voor. Voor het overige heeft eiser geen verklaring voor de ritten op 17 juli. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn betoog het dienstbelang van de ritten op zondag 17 juli 2016 niet aannemelijk heeft gemaakt.
Voor wat betreft de reizen gemaakt op 18 juli 2016 deelt de rechtbank de mening van verweerder dat de eerste rit naar Breda feitelijk woon-werkverkeer betrof. Eiser had met eigen vervoer naar zijn reguliere werklocatie in Breda kunnen en moeten reizen en vervolgens vanuit Breda een dienstvoertuig kunnen nemen voor de afspraak in Den Haag. Ook hierin herkent de rechtbank het door verweerder bij eiser gesignaleerde patroon van gemengd gebruik van dienstvoertuigen voor privé- en dienstdoeleinden.
6.19.
Ten aanzien van de rit op 12 augustus 2016 heeft eiser erkend dat de dienstauto op die dag niet correct is gebruikt.
6.20.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het gebruik van de dienstauto op de hiervoor onder 6.3. tot en met 6.19 besproken dagen in de periode van 13 juli 2015 tot en met 12 augustus 2016, behoudens het gebruik van de dienstauto op 4 mei 2016 , in strijd met de voorschriften en derhalve onrechtmatig was en is aan te merken als wangedrag in de dienst.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder – hoewel verweerder dit in het bestreden besluit heeft gerangschikt onder de beoordeling van de evenredigheid van de opgelegde maatregel – eiser in feite ook wangedrag verwijt bestaande uit het niet open en eerlijk verklaren, het zich calculerend opstellen en het belemmeren van het onderzoek naar wangedrag, onder meer door het onklaar maken van de simkaart van de dienst-iPhone.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het inleveren door eiser van de iPhone met een beschadigde simkaart terecht heeft aangemerkt als ernstig wangedrag. Eiser heeft geen enkele redelijke verklaring gegeven voor de beschadiging van de simkaart in de iPhone die twee dagen voordat deze door eiser werd ingeleverd nog was gebruikt. Eiser heeft gesuggereerd dat de simkaart door medewerkers van Defensie onklaar is gemaakt, maar hij heeft daarvoor geen enkele onderbouwing gegeven en niet is in te zien welk belang Defensie daarbij zou hebben. Dat verweerder eerst later doorhad dat de simkaart zich wel in de telefoon bevond, had ermee te maken dat de telefoon een melding gaf dat de simkaart ontbrak. De veronderstelling dat de simkaart niet in de telefoon aanwezig was, is daardoor begrijpelijk.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de opstelling van eiser tijdens het onderzoek niet open en transparant is geweest en dat eiser zich calculerend – in zijn eigen voordeel en ontwijkend – heeft opgesteld. Ofschoon het in het algemeen begrijpelijk is dat een werknemer die onderwerp van onderzoek is naar wangedrag niet graag meewerkt aan de vaststelling daarvan, mag van een officier, in het bijzonder van de personeelsdienst en van de rang en statuur als van eiser, worden verwacht dat hij – nadat hij over zijn gedrag wordt aangesproken – van aanvang af volledig meewerkt aan het onderzoek, openheid van zaken geeft aan zijn leidinggevenden en niet zijn diensttelefoon inlevert met een kapotte SIM-kaart zonder daarvan melding te doen. Met deze opstelling heeft eiser niet het goede voorbeeld gegeven dat van een hoofdofficier mag worden verwacht, hetgeen op zichzelf als wangedrag kan worden aangemerkt en door de rechtbank ook als zodanig wordt beoordeeld.
Toerekenbaarheid
7.1.
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van het wangedrag overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
De vraag of wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag is naar vaste rechtspraak een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2006; ECLI:NL:CRVB:2006:AV0497). Ook wanneer een ter zake deskundige de toerekenbaarheid heeft onderzocht, ontslaat dit de rechter niet van zelfstandige oordeelsvorming. Van belang is of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van de verweten gedragingen heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895).
Voorts vormt volgens vaste rechtspraak een alcoholprobleem op zichzelf niet een verontschuldigende factor bij de beoordeling van onder invloed van (overmatig) alcoholgebruik gepleegd wangedrag. Dit is slechts anders indien het overmatig gebruik van alcohol moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door alcohol veroorzaakt, psychisch defect waardoor de ambtenaar niet meer in staat moet worden geacht zijn wil over zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7176). De rechtbank is van oordeel dat deze rechtspraak evenzeer van toepassing te achten is in geval van verslaving aan geneesmiddelen en alcohol, tenzij het medicijngebruik de in overwegende mate veroorzakende factor is geweest bij het geconstateerde wangedrag, dit gebruik op voorschrift van een arts en overeenkomstig dat voorschrift plaatsvond en de gebruiker het effect van deze medicijnen op zijn (wan)gedrag niet heeft kunnen inschatten. Het ligt daarbij op de weg van die ambtenaar om aan te tonen dat hij dit effect niet heeft kunnen inschatten.
7.3.
De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat hij betekenis mocht hechten aan de rapportage van de militair-psychiater, waarin hij tot de conclusie komt dat bij eiser ten tijde van het wangedrag sprake was van een verminderde mate van toerekenbaarheid.
Voor zover de IMG de klacht van eiser gegrond heeft verklaard betreft het – naast de vaststelling dat de behandeling van eisers rugklachten op enkele punten onzorgvuldig is geweest – de processuele gang van zaken bij het bureau BMB.
De IMG oordeelt ook dat het zonder toestemming van eiser integraal aanbieden van het rapport van de militair-psychiater aan de aanvrager onzorgvuldig is, hetgeen tot op heden – naar verweerder stelt – de vaste handelwijze in soortgelijke zaken was, omdat het medisch rapport benodigd werd geacht voor het maken van een juist rechtspositioneel besluit.
Verweerder stelt dat eraan wordt gewerkt hierin verbetering te brengen.
De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Het voorgaande betekent echter niet dat de inhoud van het rapport van de militair-psychiater daardoor aan waarde verliest. Het rapport berust op een zorgvuldig onderzoek en geeft een inzichtelijke en gedegen gemotiveerde beantwoording van de gestelde vragen. Eiser heeft zich overigens in bezwaar ook op dit rapport beroepen.
7.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt het rapport van Tn onvoldoende twijfel zaait over de conclusies van het rapport van de militair-psychiater voor zover het rapport van Tn stelt dat eiser zijn als wangedrag aan te merken handelen in de periode van 13 juli 2015 tot en met 12 augustus 2016 geheel niet kan worden toegerekend. Het beeld van volledige ontoerekeningsvatbaarheid strookt niet met de vaststelling dat eiser naar de waarneming van collega’s goed functioneerde en volledig adequaat handelende wat betreft de door hem te verrichten taken. Geen van de door verweerder bevraagde collega’s van eiser heeft waargenomen dat eiser in de genoemde periode vergeetachtig was, niet adequaat functioneerde of signalen afgaf waaruit bleek dat hij zodanig overbelast was of onder invloed van medicatie of alcohol dat hij zich in het geheel of in overwegende mate niet meer bewust zou zijn van zijn handelen of de consequenties daarvan. Het beeld dat uit de verklaringen naar voren komt is dat van een hard werkende collega die de zaken scherp in beeld had en organisatorisch op orde had, initiatieven ontplooide, verantwoordelijkheid nam en regelmatig uitdagende, nieuwe functies of werkzaamheden op zich nam.
Hoewel de rechtbank verweerder niet volgt in zijn standpunt dat eisers gedragingen hem kunnen worden toegerekend reeds omdat hij zelf gekozen heeft voor alcoholmisbruik en gebruik van niet door een arts voorgeschreven diazepam en diclofenac, aanvullend op deze medicatie die hem wel door een arts zijn voorgeschreven, zoals uit het rapport van de IMG blijkt, volgt de rechtbank verweerder wel in zijn standpunt dat uit de beschikbare medische rapportages niet volgt dat eiser het ontoelaatbare van zijn gedragen niet heeft kunnen inzien of niet in staat is geweest zich naar dat inzicht te gedragen. Ook uit de conclusies van het rapport van Tn inhoudende dat het vanuit het beschreven klachtenpatroon onmogelijk is dat eiser vanaf in ieder geval omstreeks 2013 gedurende een dag op alle tijden bewust was van zijn handelen, volgt niet dat eiser zijn over een langere periode herhaald wangedrag niet op enig moment heeft kunnen inzien of niet naar dat inzicht heeft kunnen handelen door zijn wangedrag niet voor te zetten. Nog daargelaten dat Tn deze conclusie niet nader onderbouwd en met name lijkt te baseren op het door eiser beschreven klachtenpatroon, acht de rechtbank daartoe doorslaggevend dat de door eiser uitgevoerde reizen met dienstvervoer die zijn aangemerkt als wangedrag, helderheid van geest en een planmatige aanpak vergden. Eiser heeft telkens voor deze reizen een dienstauto gereserveerd en opgehaald en hij heeft – ongezien voor collega’s en leidinggevenden – ruimte gemaakt in zijn agenda om deze reizen tijdens diensttijd te maken. Ook is niet gebleken van problemen of ongelukken tijdens de ritten zelf die te herleiden zouden zijn naar een ziektebeeld of het misbruik van alcohol of medicatie. Uit de rapportages blijkt niet dat de door eiser gebruikte medicatie in overwegende mate de veroorzakende factor is geweest voor het geconstateerde wangedrag. Evenmin is door eiser gesteld noch aangetoond dat hij de effecten van zijn medicatiegebruik – die het wangedrag veroorzaakt zouden kunnen hebben – niet heeft kunnen inschatten. De rechtbank volgt de militair-psychiater in zijn conclusie dat tussen deze activiteiten langere perioden hebben gezeten waarin eiser in staat moet worden geacht het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien.
7.4.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het wangedrag hem niet kan worden toegerekend.
Evenredigheid
8.1.
Over de evenredigheid van de aan eiser oplegde maatregel van ontslag overweegt de rechtbank het volgende.
8.2.
Verweerder heeft bij zijn beoordeling van de evenredigheid van het opgelegde disciplinaire ontslag betrokken enerzijds:
- dat eiser verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de verweten gedragingen;
- dat eiser in zijn privé leven een aantal ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt, die een zware wissel op hem moeten hebben getrokken;
- dat eiser gedurende vele jaren door hard werken en het leveren van kwalitatief goede prestaties een uitstekende staat van dienst en een bijzondere reputatie en aanzien heeft opgebouwd;
- dat de maatregel van ontslag relatief kort voor het moment waarop hij in aanmerking kwam voor functioneel leeftijdsontslag (31 mei 2018) is opgelegd
en anderzijds:
- dat het gaat om herhaald onrechtmatig gebruik van dienstvervoer;
- dat van eiser met zijn rang en positie in het P&O werkgebied bij uitstek mocht worden verwacht dat hij eerlijk, oprecht, betrouwbaar, integer en zorgvuldig zou omgaan met het aanvragen van een dienstvoertuig via de pool niet-operationeel dienstvervoer;
- dat het wangedrag aan het licht is gekomen door de melding van een vrouw, die niet werkzaam is bij Defensie en die zich benadeeld voelde omdat eiser, na contact met haar te hebben gemaakt via een datingsite en een afspraak met haar te hebben gemaakt tijdens diensttijd, is vertrokken zonder zijn aandeel in de lunch te betalen en dat daardoor het aanzien van de dienst is geschaad;
- dat het wangedrag gaandeweg aan het licht is gekomen en eiser niet direct openheid van zaken heeft gegeven;
- dat het onderwerp ‘integriteit’ in brede zin en ‘misbruik van defensiemiddelen’ waaronder het gebruik van dienstvervoer, al langere tijd speciale aandacht heeft binnen Defensie en dat verweerder in meerdere andere zaken disciplinair ontslag heeft verleend aan militairen die, in mindere mate dan eiser, onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van dienstvervoer.
8.3.
De rechtbank acht het door verweerder verleende disciplinaire ontslag, al deze belangen tegen elkaar afgewogen, niet onevenredig aan het gepleegde wangedrag.
9. Voor het standpunt van eiser dat, indien ontslag al aan de orde zou zijn, eiser ontslagen had moeten worden wegens ziekte, bestaat geen grond. Er is geen rechtsregel welke bepaalt dat een ambtenaar tijdens ziekte niet kan worden ontslagen wegens wangedrag. Dit blijkt ook uit artikel 48 van het AMAR, dat bepaalt dat ontslag dat is verleend om een andere reden dan genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n, en dat nog niet is ingegaan, wordt ingetrokken, indien zich inmiddels een omstandigheid heeft voorgedaan die het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag aanleiding geeft de militair te ontslaan om één van de redenen, genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bij het bestreden besluit 1 gehandhaafde disciplinaire ontslag ongegrond is.
Schorsing
11.1.
Op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder c, van het AMAR kan de militair in zijn ambt worden geschorst wanneer het belang van de dienst zulks vordert.
11.2.
De Commandant heeft aan de na bezwaar gehandhaafde schorsing ten grondslag gelegd dat het dienstbelang de schorsing vorderde. Dit dienstbelang was gelegen in de omstandigheid dat een onderzoek aanhangig was naar de verdenking jegens eiser van stelselmatig gebruik van dienstvervoer voor privédoeleinden. Gelet op het feit dat eiser tot op dat moment de functie van Ketenregisseur OPS en Luchtvarenden vervulde, waarvan met betrekking tot integriteit een voorbeeldfunctie uitgaat, achtte de Commandant het ongewenst dat eiser gedurende enige tijd zijn ambt als beroepsmilitair zou uitoefenen. De Commandant betrok daarbij tevens dat er overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, derde lid, van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM) gedurende de schorsing geen inhouding van inkomsten heeft plaatsgevonden. In het feit dat eiser nadien van zijn functie is ontheven, zag de Commandant geen aanleiding de schorsing te heroverwegen, omdat eiser de eerdergenoemde voorbeeldfunctie ook nog had in zijn hoedanigheid van luitenant-kolonel die gedurende vele jaren werkzaam is geweest in het P&O-veld.
11.3
De rechtbank is van oordeel dat de Commandant daarmee het dienstbelang om de schorsing te handhaven draagkrachtig heeft gemotiveerd. De Commandant heeft zich daarbij op juiste gronden op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser arbeidsongeschikt was niet in de weg staat aan de handhaving van de schorsing. Het beroep tegen het betreden besluit 2 is daarom ongegrond.
Ontheffing uit functie
12.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van het AMAR geschiedt functietoewijzing en ontheffing uit een functie door Onze Minister. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies.
12.2.
Bij het bestreden besluit 3 heeft de Staatssecretaris de ontheffing van eiser uit zijn functie van ketenregisseur Operatiën en Luchtvarenden en de plaatsing van eiser met in gang van 1 december 2016 op de verzamelarbeidsplaats ‘zwevend’ gehandhaafd. Daaraan heeft de Staatssecretaris ten grondslag gelegd dat het voor langere duur de facto vacant laten van de functie van ketenregisseur Operatiën en Luchtvarenden zeer ongewenst zou zijn vanwege de plaats van die functie in de organisatie. De omstandigheid dat eiser ziek is, maakt dit volgens verweerder niet anders.
12.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden specifiek gericht op het bestreden besluit 3 heeft ingediend en dat de Staatssecretaris draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom zij de ontheffing van eiser uit zijn functie en diens plaatsing op de arbeidsplaats ‘zwevend’ heeft gehandhaafd.
Het beroep tegen het bestreden besluit 3 is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, mr. R.H. Smits, lid en commodore (tit.) b.[B]. mr. P.T. Heblij, militair lid, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.