In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juli 2019, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis behandeld. Eiser heeft op 31 maart 2016 een aanvraag ingediend, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak van 24 september 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:16076) verweerder de gelegenheid gegeven om gebreken in het besluit te herstellen, maar verweerder heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de identiteit van eiser niet aannemelijk is gemaakt, wat verweerder aanvoert als reden voor de afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft geen officiële identiteitsdocumenten kunnen overleggen en de documenten die hij wel heeft overgelegd, zijn door verweerder als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de identiteit van eiser niet aannemelijk acht. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken de gebreken in het besluit te herstellen, waarbij ook de vraag of eiser en eiseres met elkaar zijn getrouwd, opnieuw beoordeeld moet worden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.