ECLI:NL:RBDHA:2018:16077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/32
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bewijsnood en huwelijksevidentie

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in de procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en de eisers, die gezamenlijk optraden. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij de rechtbank eerder in een tussenuitspraak op 24 september 2018 had geoordeeld dat de verweerder gebreken had in zijn besluitvorming. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen, maar verweerder heeft aangegeven hier geen gebruik van te maken. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen uit de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom het bewijs van het huwelijk tussen eiser en eiseres niet werd geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder de kerkelijke huwelijksakte had moeten betrekken bij zijn beoordeling en dat er aanvullend onderzoek had moeten plaatsvinden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van de eisers in bezwaar. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.002,- voor de rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/32

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, samen eisers,
gemachtigde: mr. H.C. van Asperen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot 24 september 2018 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit van 7 december 2017 te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2018 gereageerd op de tussenuitspraak.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 oktober 2018 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst voor een weergave van de feiten en de standpunten van partijen naar de tussenuitspraak.
2. De rechtbank blijft bij wat zij in haar tussenuitspraak heeft overwogen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het beroep van eiser op bewijsnood met betrekking tot het verstrekken van een bewijs van zijn huwelijk met eiseres in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd heeft verworpen. Verweerder had de kerkelijke huwelijksakte bij zijn beoordeling moeten betrekken en aanvullend onderzoek moeten doen als hij op basis van de overgelegde huwelijksakte en gegeven verklaringen niet wilde aannemen dat eisers met elkaar getrouwd zijn. De rechtbank is verweerder niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een contra-indicatie voor het doen van nader onderzoek. Daarnaast heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst of tussen eiser en eiseres sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie indien hij zich op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een huwelijk. In het verlengde van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
3. De rechtbank heeft met haar tussenuitspraak invulling gegeven aan haar verplichting op grond van artikel 8:41a van de Awb. Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2018 als reactie op de tussenuitspraak te kennen gegeven dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, nu een opdracht tot afgifte van de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf zeer verstrekkend is en niet op voorhand valt uit te sluiten dat verweerder de afwijzing van de aanvraag alsnog deugdelijk kan motiveren, nog daargelaten de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Het stellen van een beslistermijn ligt in de rede vanwege de lange duur van de procedure en het belang van eisers om nu binnen afzienbare tijd duidelijkheid te krijgen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 170,- aan hen vergoeden.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.002,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 170,- aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 22 oktober 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.