ECLI:NL:RBDHA:2018:16076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2018
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/32
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf en de beoordeling van de feitelijke gezinsband

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 september 2018, staat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser centraal. De rechtbank onderzoekt of de feitelijke gezinsband tussen eisers aannemelijk is gemaakt. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft het beroep op bewijsnood met betrekking tot het huwelijk van eisers niet deugdelijk gemotiveerd verworpen. De rechtbank oordeelt dat er geen contra-indicatie is voor nader onderzoek naar de feitelijke gezinsband en dat verweerder had moeten toetsen of er sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie. Dit is van belang omdat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 ook een partnerschapsrelatie als grond voor een verblijfsvergunning kan aanmerken. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar en dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit binnen acht weken te herstellen, waarbij hij ook de mogelijkheid heeft om nader onderzoek te doen naar de huwelijksrelatie of de partnerschapsrelatie van eisers. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/32
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2018 in de zaak tussen
[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, samen eisers,
gemachtigde: mr. H.C. van Asperen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. Eiseres en de gemachtigde van eisers zijn verschenen. Tevens is verschenen H.M.S. Nur-Ahmed, tolk. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser beoogt verblijf bij eiseres. Zij heeft op 31 maart 2016 ten behoeve van eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond met documenten en dat geen sprake is van bewijsnood, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen identificerend document kon verkrijgen. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk met eiseres. Verweerder acht een niet gelegaliseerde kerkelijke huwelijksakte uit Sudan hiertoe onvoldoende en er is geen sprake van bewijsnood ten aanzien van de registratie en legalisatie van de huwelijksakte, aldus verweerder. Nu het gestelde huwelijk het toetsingskader is, heeft verweerder niet getoetst of sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat hij eiser niet langer tegenwerpt dat hij zijn identiteit niet heeft aangetoond. Volgens verweerder kan, anders dan in het bestreden besluit is opgenomen, worden aangenomen dat eiser in bewijsnood verkeert met betrekking tot het verstrekken van officiële identificerende documenten. Nu eiser volgens verweerder de feitelijke gezinsband met eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt en dit de afwijzing van de mvv-aanvraag zelfstandig kan dragen, ziet verweerder echter geen aanleiding over te gaan tot nader onderzoek naar de identiteit van eiser.
Gelet op het voorgaande is thans voornamelijk in geschil of eiser de feitelijke gezinsband met eiseres aannemelijk heeft gemaakt.
4. Eiser betoogt dat hij in bewijsnood verkeert met betrekking tot het verstrekken van een bewijs van zijn huwelijk met eiseres. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder de kerkelijke huwelijksakte als begin van bewijs van het huwelijk had moeten beschouwen en dat verweerder eisers in staat had moeten stellen het bestaan van hun huwelijk met verklaringen te onderbouwen.
4.1.
Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit tegengeworpen dat hij geen gelegaliseerde kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd. Verweerder heeft erop gewezen dat niet van eiser wordt verwacht dat hij hiervoor de Eritrese autoriteiten benadert, omdat het gestelde huwelijk is gesloten in Sudan, maar dat hij zich wel tot de Sudanese autoriteiten had kunnen wenden. Volgens verweerder heeft eiser geen (afdoende) verklaring gegeven voor het niet benaderen van de Sudanese autoriteiten ten behoeve van de inschrijving en legalisatie van het kerkelijke huwelijk aldaar.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Eiser heeft verklaard dat hij met eiseres is getrouwd in een orthodoxe Eritrese kerk in Sudan. Er is dus geen Sudanese, maar een Eritrese kerkelijke huwelijksakte. Gelet hierop is niet zonder meer in te zien waarom eiser deze akte bij de Sudanese autoriteiten had kunnen en ook moeten laten inschrijven. Verweerder heeft er bovendien in het bestreden besluit op gewezen dat het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van februari 2017 vermeldt dat kerkelijke huwelijksakten zonder verificatie van de gegevens door de Sudanese autoriteiten tegen betaling worden gelegaliseerd. Dit doet, aldus verweerder, twijfelen aan de waarde van een dergelijke akte. Nu verweerder twijfels heeft over de waarde van een door de Sudanese autoriteiten gelegaliseerde kerkelijke huwelijksakte, is niet duidelijk waarom verweerder eiser desondanks tegenwerpt dat hij de huwelijksakte niet bij de Sudanese autoriteiten heeft laten legaliseren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het beroep op bewijsnood in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd verworpen. Verweerder had de kerkelijke huwelijksakte bij zijn beoordeling moeten betrekken en had aanvullend onderzoek moeten doen als hij op basis van de overgelegde huwelijksakte en gegeven verklaringen niet wilde aannemen dat eisers met elkaar getrouwd zijn.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat sprake is van een contra-indicatie voor het doen van nader onderzoek. Verweerder heeft erop gewezen dat in de brief van Vluchtelingenwerk van 30 april 2014 is opgenomen dat geen akte van het huwelijk is opgemaakt, terwijl er wel een kerkelijke huwelijksakte is overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft er ter zitting op gewezen dat bij het opstellen van brieven door Vluchtelingenwerk niet altijd gebruik wordt gemaakt van een tolk en dat eiseres consequent heeft gezegd dat zij dit nooit zo tegenover Vluchtelingenwerk heeft verklaard, maar dat zij slechts heeft gesteld dat zij de akte niet had. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele tegenwerping dat in een brief van Vluchtelingenwerk is opgenomen dat geen akte van het huwelijk is opgemaakt onvoldoende om te spreken van een contra-indicatie voor het doen van nader onderzoek.
4.3.
De beroepsgrond slaagt.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie.
5.1.
Verweerder dient te beoordelen of tussen eiser en eiseres sprake is van een feitelijke gezinsband. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een huwelijk, dient hij te toetsen of sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie. Uit artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt immers dat ook een partnerschapsrelatie grond kan vormen voor verlening van een (afgeleide) verblijfsvergunning asiel. Daartoe dient verweerder te bezien of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Indien dat het geval is, is in de regel ook sprake van een feitelijke gezinsband. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld. Ook deze beroepsgrond slaagt.
6. De rechtbank is in het verlengde van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was geen sprake. Ook deze beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
8.1.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door hetzij het bezwaar alsnog gegrond te verklaren en de gevraagde mvv te verstrekken, hetzij nader onderzoek naar het huwelijk te doen. Indien verweerder op grond hiervan niet aannemelijk acht dat eiser en eiseres gehuwd zijn, dient hij te beoordelen of sprake is van een met een huwelijk gelijk te stellen partnerschapsrelatie. Daarnaast moet verweerder opnieuw beoordelen of hij nader onderzoek naar de identiteit van eiser nodig acht, wat niet zonder meer in de rede ligt omdat verweerder in dit kader thans bewijsnood aanneemt. Als verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond wil verklaren, zal hij eiseres en de gemachtigde van eisers moeten horen voordat hij opnieuw op het bezwaar beslist.
8.2.
Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder de gebreken heeft hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
8.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- verzoekt verweerder, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 september 2018
.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.