2.1.Zoals volgt uit punt 64 van het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 22 november 2012, C-277/11, M. tegen Ierland (ECLI:EU:C:2012:744) gaat de vaststelling of en in hoeverre in een zaak wordt uitgegaan van door een vreemdeling in zijn asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden vooraf aan de beoordeling of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (vergelijk ook r.o. 8.2 van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 in zaken nrs. 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2).
Uit punt 64 van het arrest van het Hof van 19 december 2012, C-364/11, El Kott e.a. (ECLI:EU:C:2012:826; hierna: het arrest El Kott) volgt dat het voorgaande eveneens geldt voor de vaststelling of de bijstand van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East voor een vreemdeling is opgehouden. De enkele omstandigheid dat geloofwaardig is dat een vreemdeling een uit de Gazastrook afkomstige Palestijn is, is onvoldoende om hem reeds hierom als vluchteling aan te merken (punt 63 van het arrest El Kott).
Aan de vraag of artikel 1(A), dan wel artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, wordt dan ook pas toegekomen, als dat asielrelaas en de daarin gestelde feiten en omstandigheden geloofwaardig zijn.
Ook wijst de rechtbank op haar uitspraak van 13 maart 2017waarin vergelijkbaar is overwogen en welke uitspraak op 25 april 2018, zaaknummer 201702714-1 in hoger beroep door de AbRS is bevestigd. De rechtbank ziet in de overwegingen van het arrest Alheto geen aanleiding voor een andere uitkomst. In punt 86 van het arrest wordt immers benadrukt dat de vraag of de bescherming door UNRWA is opgehouden wordt beantwoord aan de hand van de feitelijke beoordeling of er sprake is van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. Hiervoor moeten de in dat verband gestelde feiten of omstandigheden eerst worden beoordeeld op aannemelijkheid. De rechtbank volgt niet de conclusie van zittingsplaats Haarlem dat uit punt 87 van het arrest Alheto is op te maken dat aan een Palestijn aan wie artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet wordt tegengeworpen,
zonder meereen vluchtelingenstatus dient te worden toegekend. Het HvJ EU spreekt in het arrest Alheto niet voor niets over de
beoordelingof in de Europese Unie een vluchtelingenstatus kan worden toegekend.
6. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen dat hij ernstig wordt bedreigd niet geloofwaardig zijn. Allereerst heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser volgens zijn verklaringen niet rechtstreeks is bedreigd door [naam3] . Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser aangifte heeft kunnen doen tegen [naam3] . Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de politie hoefde te verwachten. Dat de Libanese autoriteiten niet
altijdbescherming kunnen bieden, zoals blijkt uit de door eiser genoemde algemene bronnen, betekent niet dat Palestijnen niet worden beschermd en dat het doen van aangifte bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
7. Verder heeft verweerder in het voornemen gemotiveerd aangegeven waarom eiser de dreiging van de zijde van Hezbollah niet concreet heeft kunnen maken. Zo heeft eiser niet kunnen verklaren waarom hij door Hezbollah zou worden gezocht vanwege de aanslag op een Hamasleider waarbij eiser niet zelf betrokken is geweest. Verder heeft eiser alleen het vermoeden geuit dat hij als spion voor Israël wordt beschouwd. Eiser heeft niet kunnen verklaren over persoonlijke bedreigingen in verband hiermee. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de ervaringen van eisers broer de door eiser gestelde vrees niet onderbouwen.
8. Verweerder heeft van de gestelde bedreiging van de zijde van [naam4] kunnen vaststellen dat die niet langer actueel is. Afgezien van het feit dat eiser heeft verklaard dat hij meer werd bedreigd door [naam3] en Hezbollah, heeft eiser ook verklaard dat die bedreiging in 2015 het gevolg was van de sterke gelijkenis tussen eiser en zijn toen recent gevluchte broer. De stelling dat de situatie in de vluchtelingenkampen is verslechterd maakt niet alsnog aannemelijk dat eiser nu nog persoonlijk te vrezen heeft.
9. In beroep hebben eisers nog twee kopieën overgelegd van oproepen uit Libanon die betrekking zouden hebben op eiser en die hij via een oom in Libanon zou hebben verkregen. De eerste oproep dateert van 16 januari 2018 en is afkomstig van Hezbollah. De andere oproep is van 16 februari 2018 en afkomstig van de Islamitische Jihad beweging.
Deze documenten leiden evenmin tot een geslaagd beroep. Allereerst zijn zij in kopie overgelegd. Verder is niet vast te stellen dat de documenten betrekking hebben op de persoon van eiser, aangezien zij een zekere [naam6] betreffen. Dat dit eisers bijnaam zou zijn, volgt nergens uit het dossier. Ten slotte heeft eiser niet weten uit te leggen waarom deze documenten pas in 2018 zijn opgesteld.
10. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.