Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
Een ouder en tevens een van de personen die de vrijdagpreek verzorgde (deze bijdragen kwamen in maart van dit jaar tot een eind). Van deze persoon wordt betrokkenheid bij een educatieve organisatie gemeld die soms samenwerkt met salafistische organisaties, evenals de (in lezingen) uitgedragen opvatting dat door moslims het islamitische (en niet het civiele) recht gevolgd zou moeten worden. Deze persoon wordt tevens in verband gebracht met het (enkele jaren geleden) uitreizen van jongeren naar Syrië. Deze persoon beschikt, conform het vrijwilligersbeleid van de school, over een VOG (voor de vrijdagpreken, zie hiervoor).
Een ouder en mede-eigenaar van het bedrijf dat de school schoonmaakt, die door de veiligheidsdiensten wordt gekarakteriseerd als een belangrijke aanjager van het salafisme in Nederland, en in zijn activiteiten (in moskeeën en clubhuizen) accent legt op het afwijzen van de democratie, conflict en geschiedenis als een terugkerende strijd tussen islam en niet-islam, de Holocaust ontkent en ruimte laat voor terrorisme en gewelddadige islam. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat deze persoon voor (onderwijs)activiteiten op de school is ingezet waardoor leerlingen of personeel in contact met de opvattingen van deze persoon worden gebracht. Wel heeft hij een sollicitatiegesprek gevoerd op de school voor de functie van docent Arabisch, maar vooralsnog is hij niet aangenomen.
Een persoon die als vrijwilliger activiteiten voor de school verricht. Van deze persoon wordt een veroordeling vanwege eerdere (drugsgerelateerde) strafbare feiten gemeld. Ook heeft hij een geschiedenis van provocerende opmerkingen (over onder meer de verhouding tussen islam en samenleving) via sociale media. De vrijwilligersactiviteiten betreffen onder meer het verzorgen van onderwijsactiviteiten in het kader van lichamelijke oefening en de organisatie en begeleiding van leerlingenvervoer. De inspectie stelt vast dat deze persoon regelmatig op de school en in aanwezigheid van leerlingen is. De school geeft aan dat erop wordt toegezien dat deze persoon niet alleen in het gezelschap van leerlingen verkeert. Ook deze persoon beschikt over een VOG.
Een docent en tevens een van de personen die de vrijdagpreek verzorgt. Deze persoon wordt door de veiligheidsdiensten gekarakteriseerd als een salafistisch publicist, gericht op islamitische geschiedenis met accent op onder meer onderdrukking en vervolging van moslims en de verdiensten en expansie van de islam. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat deze persoon zich in de school uit op een wijze die in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat of integratie tegengaat (voor de vrijdagpreken, zie hiervoor).
Een in Engeland woonachtige prediker, die door veiligheidsdiensten wordt aangemerkt als een toonaangevend salafistisch prediker, die afwijzend staat tegenover alle vormen van integratie van moslims in de samenleving en de basisbeginselen van de democratische rechtsstaat. De school bevestigt dat sprake was van een bezoek (buiten lestijden) vanwege belangstelling voor de school, maar geeft aan dat er geen relatie is met de school en de opvattingen van de prediker niet te delen. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat sprake is van geregelde contacten met de prediker. Ook heeft de inspectie geen aanwijzingen dat leerlingen in contact met deze persoon zijn gebracht.
op geen enkele wijze gestalte heeft gegevenaan onderwijs dat mede is gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Dat is niet het geval, zodat de Inspectie ten onrechte concludeert dat SIO in strijd met artikel 17 WVO handelt, aldus SIO.
het bevorderen vanactief burgerschap (op alle niveaus) en sociale integratie. De Inspectie heeft dus in redelijkheid mogen beoordelen of de school in het onderwijs voldoende oog heeft voor risico’s op het gebied van burgerschapsvorming en sociale integratie van haar leerlingen. Relevant is bovendien dat SIO (zoals in het Rapport wordt vermeld en in dit geding ook niet wordt bestreden) tegenover de Inspectie te kennen heeft gegeven het niet haar taak te vinden de invulling van het burgerschapsonderwijs af te stemmen op risico’s in de leefwereld van leerlingen, zoals het in aanraking komen met sterk afwijzende opvattingen over gelijkwaardigheid van en omgang met mensen met een homoseksuele leefstijl. Uit wat hiervoor is overwogen over de totstandkomingsgeschiedenis van de wet, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat die opvatting van SIO niet strookt met de invulling die de wetgever aan de wettelijke opdracht van artikel 17 WVO heeft bedoeld te geven. Het is in dat licht begrijpelijk dat de Inspectie de discussie tussen SIO en de Inspectie over het tegengaan van risico’s op dit gebied van burgerschapsvorming in het Rapport heeft benoemd en dit, ook gelet op het standpunt van de school ter zake, als mede relevant ziet voor de beoordeling of SIO in voldoende mate aan de wettelijke verplichting van artikel 17 WVO voldoet. Die afweging valt binnen de beleids- en beoordelingsvrijheid die SIO, als wettelijk toezichthouder, ter zake heeft.
als bevoegd gezag van een onderwijsinstelling. Als bevoegd gezag heeft SIO een wettelijke verplichting om kwalitatief deugdelijk onderwijs te verzorgen. Op grond van artikel 17 WVO behoort tot kwalitatief goed onderwijs ook dat de school kennis van en instemming met basiswaarden zoals gelijkheid en het afwijzen van onverdraagzaamheid, onder leerlingen bevordert. Dat verplicht de school tot een actieve opstelling, die volgens de wetgever ook, zo nodig, mee kan brengen dat kritisch aandacht wordt besteed aan en stelling wordt genomen tegen met basiswaarden strijdige opvattingen. Het bevorderen van actief burgerschap is aldus een wettelijke deugdelijkheidseis, waarop de Inspectie, die door de wetgever is belast met het toezicht op de naleving van zulke deugdelijkheidseisen, het schoolbestuur mag aanspreken.
structureel en planmatig onderwijsaanbodhad geïmplementeerd
datinvulling geeft aan onderwijs ter bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid van de WPO (dat gelijkluidend is aan artikel 17 WVO). In dat geval wordt relevant de (ook door de ABRvS aangehaalde) toelichting in de wetsgeschiedenis dat met artikel 17 WVO slechts is bedoeld vast te leggen
datscholen gestalte moeten geven aan drie aspecten van integratie binnen het onderwijs, maar dat de scholen grote ruimte wordt gelaten bij de precieze vormingeving daarvan (het ‘
hoe’).
datniet aan de wettelijke opdracht van artikel 17 WVO is voldaan, omdat het op een intrinsiek en belangrijk onderdeel van de wettelijke verplichting (een aanbod voor gerichte bevordering van basisvoorwaarden en het tegengaan van risico’s op dat gebied) aan invulling in het onderwijs ontbreekt. Daarbij heeft de Inspectie ook nadrukkelijk de opstelling van de directeur-bestuurder betrokken. Voorshands kan niet worden geoordeeld dat de Inspectie op basis van de combinatie van alle door haar genoemde feiten en omstandigheden, niet in redelijkheid de conclusie heeft kunnen trekken dat SIO met de invulling van het burgerschapsonderwijs, ook in het licht van alle overige omstandigheden, niet aan de verplichting van artikel 17 WVO voldoet. Deze zaak verschilt daarom wezenlijk van die van basisschool As Siddieq, zodat het beroep van SIO op deze uitspraak niet opgaat.
eveneens vastgestelddat SIO geen onderbouwing voor de overuren heeft kunnen geven, omdat een door het bestuur ondertekende overurenstaat (hoewel die volgens SIO wel aanwezig zou zijn) niet kon worden aangeleverd. De Inspectie heeft onder deze omstandigheden in redelijkheid kunnen oordelen dat de rechtmatigheid van deze besteding niet is gebleken. Het innemen van dit standpunt kan daarom voorshands niet onrechtmatig worden geacht.
na de start van de school(waaronder, naar de Inspectie erkent, ook kosten voor juridische procedures
na de startkunnen vallen). Artikel 99 WVO staat volgens de Inspectie niet toe dat bekostiging bestemd voor voorziening in de huisvesting, personeels- en exploitatiekosten wordt aangewend voor het voeren van juridische procedures
voorafgaandaan de start van de school. De Inspectie wijst er daarbij ook op dat SIO als nieuwe school voor kosten die moeten worden gemaakt voorafgaand aan de start van de school een aanvullende startbekostiging van vier maanden personeels- en materiële bekostiging heeft gekregen op grond van de Regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging, nieuwe scholen en samenvoeging vo.
voorafgaandaan de start van de school zijn gemaakt kunnen worden geschaard. SIO heeft niet gemotiveerd gesteld (en voorshands is ook niet gebleken) dat en zo ja, waarom de uitleg die de Inspectie aan artikel 99 WVO geeft evident onjuist zou zijn. De enkele omstandigheid dat over dat standpunt kan worden getwist, maakt dit nog niet onrechtmatig. Anders dan SIO aanvoert, maakt de Inspectie hiermee geen inbreuk op de ‘equality of arms’ als bedoeld in artikel 6 EVRM of artikel 18 van de Grondwet. De Inspectie stelt terecht dat hier niet het recht op juridische bijstand in geding is, maar dat het uitsluitend gaat om de vraag of bepaalde kosten op grond van de wet ten laste mogen worden gebracht van overheidsbekostiging die met een bepaald doel is verstrekt. Niet aannemelijk is geworden dat de Inspectie bij de beantwoording van die vraag met betrekking tot de onderhavige kosten, een in redelijkheid niet te aanvaarden of te begrijpen standpunt inneemt.
- juridische kosten in verband met een rechtszaak in 2015/2016 tussen het bestuur en een oud-lid van het bestuur;
- kosten voor taxivervoer naar het gymlokaal (€ 870,90 in 2017 en € 42,10 in 2018);
- kosten voor stichtingsprognoses om andere scholen te stichten;
- kosten voor de bouw van een voetbalkooi;
- kosten voor het voorontwerp van een aanbouw;
- uitgaven voor pennen een aktetas en een heuptas, die volgens de school in bruikleen zijn gegeven aan de directeur-bestuurder;
- kosten voor schoolreizen, die volgens de Inspectie niet van onderwijskundige aard zijn en daarom met andere middelen dan de Rijksbekostiging, zoals ouderbijdragen, moeten worden betaald.
- de administratiewerkzaamheden zijn uitbesteed aan een oud-voorzitter van het bestuur;
- het in rekening gebrachte tarief dat wordt gerekend buitensporig hoog lijkt voor de soort verrichte werkzaamheden;
- er geen gedegen onderbouwing van de beslissing tot uitbesteding door SIO aan deze administrateur worden verstrekt; volgens het bestuur zijn meerdere offertes aangevraagd, maar die konden niet worden getoond;
- de opdracht meer dan € 55.250,- per jaar is en, gelet op de drempelwaarde van € 221.00,- (geraamd over een periode van vier jaar) Europees had moeten worden aanbesteed;
- het aantal doorberekende uren naar het oordeel van de Inspectie extreem hoog is, gezien de geringe omvang van het bestuur en de school, waarbij de Inspectie ook de onderbouwing van het meerwerk mede gelet op het aantal contracturen niet geloofwaardig vindt.
- het bestuur onderhoudt betrekkingen met personen met een omstreden reputatie en laat onnodige risico’s en onduidelijkheid over de intenties van de school ontstaan door geen afstand te nemen van deze personen;
- het publieke optreden van de directeur-bestuurder richting de overheid schaadt de belangen van de school;
- het bestuursrechtelijk handelen is schadelijk in financiële zin, omdat de directeur-bestuurder onrechtmatig financieel beleid voert dat de financiële continuïteit van de school in gevaar brengt.
checks and balancesniet in evenwicht is, omdat, kort gezegd:
- te veel macht berust bij de directeur-bestuurder;
- het algemeen bestuur maar uit twee personen bestaat die niet via een openbare transparante procedure in het bestuur terecht zijn gekomen en het naar het oordeel van de Inspectie bij beiden aan specifieke deskundigheid op relevante terreinen ontbreekt;
- het in de praktijk aan een kritische houding tegenover de directeur-bestuurder en aan voldoende distantie tot het dagelijks bestuur ontbreekt;
- het algemeen bestuur onvoldoende kritisch is over de onrechtmatige bestedingen die zijn gedaan en effectief optreden ten aanzien van het eerdergenoemde provocatieve gedrag van de directeur-bestuurder ontbreekt;
- het algemeen bestuur nalaat de directeur-bestuurder aan te spreken op de schade die hij toebrengt door het toelaten op de school van controversiële personen en het weigeren van deze personen afstand te nemen.