ECLI:NL:RBDHA:2019:6736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
NL18.12402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen naar Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen naar Italië op basis van de Dublinverordening. Eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres betoogde dat de situatie in Italië, met name de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen, niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er een reëel risico bestond op onmenselijke behandeling na overdracht.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook in het geval van gezinnen met minderjarige kinderen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de opvangsituatie in Italië niet zodanig was verslechterd dat gezinnen met minderjarige kinderen een reëel risico op onmenselijke behandeling zouden lopen. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiser 1, die leed aan een arachnoïdale cyste, niet voldoende was om van overdracht af te zien, en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die de overdracht onredelijk zouden maken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12402

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2019

in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen,
[eiser 1], v-nummer [nummer] , eiser 1,
[eiser 2], v-nummer [nummer] , eiser 2,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder de mede voor haar minderjarige kinderen ingediende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op
28 december 2018 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 mei 2019 behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.L.A. van Ittersum. Na sluiting heeft de rechtbank het onderzoek op
10 mei 2019 heropend en het beroep ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Verweerder heeft op 6 juni 2019 een tweede verweerschrift ingediend.
De voortgezette behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.R.D. Leene. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op 17 juni 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid geboden te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2019 [1] . Partijen hebben hierop gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 17 januari 2018 bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 17 februari 2018 aanvaard.
Opvangsituatie asielzoekers in Italië
2. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan en hen dus niet aan Italië mag overdragen. De beroepsgrond dat de situatie in Italië in de weg staat aan de overdracht van alle asielzoekers naar dat land hebben eisers ter zitting ingetrokken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of
verweerder bij Italië in geval van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eisers hebben in dit verband gewezen op de verslechterde opvangsituatie in Italië die volgens hen het gevolg is van het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van
24 september 2018. Gelet op die situatie lopen eisers, zonder aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten over de opvang, na overdracht een reëel risico op een onmenselijke behandeling. Verweerder kon in dit verband niet volstaan met een verwijzing naar de door de Italiaanse autoriteiten afgegeven brief van 9 januari 2019 (circular letter), maar had nader onderzoek moeten doen naar de wijze van opvang van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen in Italië. Dit klemt te meer nu eisers door de medische problemen van het oudste kind extra kwetsbaar zijn.
Ter onderbouwing van voormeld betoog wijzen eisers op het volgende:
- een e-mail van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland van
9 juli 2018, met een brief en bijlagen;
- een brief van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland van
29 mei 2019, met bijlagen;
  • het rapport van ASGI-AIDA ‘Country Report Italy Update’ van 21 maart 2018;
  • het rapport van AIDA over Italië van 16 april 2019;
  • een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 23 april 2019
- uitspraken van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Utrecht van 10 april 2019 [3] en 11 april 2019 [4] .
3. In de eerdergenoemde uitspraak van 12 juni 2019 is de Afdeling ingegaan op de opvangsituatie van aan Italië overgedragen gezinnen of ouders met minderjarige kinderen. De Afdeling overweegt dat uit het AIDA-rapport van april 2019, waarop eisers ook een beroep hebben gedaan, niet volgt dat deze opvang sinds het wetsdecreet zodanig is verslechterd dat deze vreemdelingen na overdracht een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling. Dat rapport geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan de toezegging in de circular letter dat de Italiaanse autoriteiten ook na het wetsdecreet bij de opvang van minderjarige kinderen de eenheid van het gezin en de bescherming van de minderjarige kinderen garanderen, aldus de Afdeling. Daarom mag verweerder, ondanks het wetsdecreet, ook ten aanzien van deze categorieën gezinsleden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat de Afdeling, zoals eisers betogen, niet expliciet in haar motivering van de uitspraak van 12 juni 2019 is ingegaan op het arrest Tarakhel doet aan dit oordeel niet af. Dit betekent immers niet dat de Afdeling dit arrest, dat in rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van de Afdeling is genoemd, niet bij haar oordeel heeft betrokken. Nu de overige door eisers ingeroepen stukken geen wezenlijk ander beeld geven van de opvangsituatie in Italië van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen, kunnen deze niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond faalt.
Gezondheidstoestand eiser 1
4. Eisers hebben voorts gewezen op de medische situatie van eiser 1, die bekend is met een arachnoïdale cyste in de hersenen, waarvoor hij onder medische behandeling staat. Die medische situatie had verweerder aanleiding moeten geven om van overdracht af te zien, aldus eisers. In dit verband hebben eisers gewezen op de verslechterde opvangsituatie in Italië, het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië [5] (arrest C.K.) en op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, op grond waarvan een lidstaat wegens bijzondere individuele omstandigheden een asielverzoek onverplicht in behandeling kan nemen.
4.1
Voor zover eisers beogen te stellen dat eiser 1 na overdracht wegens het ontbreken van opvang een risico zal lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen. Voor zover eiser stelt dat de opvangomstandigheden tot die conclusie moeten leiden, acht de rechtbank van belang dat uit de door eisers overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat asielzoekers in de Italiaanse opvang onvoldoende toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg.
4.2
Het betoog dat de gezondheidstoestand van eiser 1 een belemmering vormt voor feitelijke overdracht, omdat deze zal leiden tot een aanzienlijke dan wel onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, als bedoeld in het arrest C.K., volgt rechtbank evenmin. Gelet op het ten aanzien van eiser 1 opgemaakte BMA-advies van 17 december 2018, waar eisers geen tegenadvies tegenover hebben gesteld, heeft verweerder terecht gesteld dat onvoldoende gebleken is dat zijn gezondheidstoestand dermate slecht is dat moet worden gevreesd dat overdracht voor hem een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zal inhouden. De beroepsgrond faalt dus.
4.3
Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt gesteld dat voormelde omstandigheden ook geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van de vreemdeling aan Italië van onevenredige hardheid getuigt, zodat hij daarin in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om krachtens artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek aan zich te trekken. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat in beginsel mag worden verondersteld dat sprake is van vergelijkbare medische voorzieningen in de lidstaten en dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om de vreemdeling te behandelen. Voorts is van belang dat verweerder de Italiaanse autoriteiten conform artikel 32 van de Dublinverordening zal informeren over de medische omstandigheden van eiser 1, zodat ervan wordt uitgegaan dat in zijn behoefte aan medische zorg wordt voorzien.
Conclusie
5. Daarom is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.S.T. Belt, voorzitter, mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. R. Ortlep, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

2.NL19.6459.
3.AWB 19/2715.
4.NL19.6082 en NL19.6084.
5.ECLI:EU:C:2017:127