Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.STICHTING REDERIJ DE DRIE GEUZEN,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 januari 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 25 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2018 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van de zijde van [eiser] van 21 november 2018;
- de antwoordakte van de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] van 19 december 2018.
2.De feiten
4.De beoordeling
3.3. Het geschil
3.3. De Stichting en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer.
4.De beoordeling
verwijzing?
4.1. [eiser] heeft de rechtbank allereerst verzocht de zaak op de voet van artikel 46b Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) naar een andere rechtbank te verwijzen.Hij voert daartoe aan geen vertrouwen te hebben in de onafhankelijkheid van de rechtbank Den Haag in onderhavige zaak, nu de rekestenrechter van deze rechtbank zich in zijn visie ten onrechte reeds in de beschikking heeft uitgelaten over de thans ter beoordeling voorliggende kwestie en de behandelend rechter in deze procedure van de beschikking kennis heeft genomen.
4.7. Op grond van artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben beslissingen in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde als die (a) de rechtsbetrekking in geschil betreffen en (b) zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis.
ad (b) kracht van gewijsde?4.12. Ten aanzien van deze voorwaarde stelt de rechtbank voorop dat artikel 236 Rv, dat expliciet spreekt van een in kracht van gewijsde gegaan
vonnis, zich ook leent voor analogische toepassing op bepaalde type beschikkingen (ECLI:NL:HR:1998:ZC2759). Aangenomen wordt dat in casu sprake is van een voor kracht van gewijsde vatbare beschikking, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is.
Op grond van dit wetsartikel moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze gedragsregel brengt onder meer met zich mee dat een bestuurder vóór zijn ontslag moet worden gehoord. [eiser] betwist dat aan desbetreffende hoorplicht is voldaan. Hij betoogt niet in de gelegenheid te zijn gesteld om gehoord te worden en/of om zijn mening kenbaar te maken omtrent de besluitvorming over de beëindiging van zijn bestuurderschap.