ECLI:NL:RBDHA:2019:6618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
AWB 18/7865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op gezinshereniging voor houder van een verblijfsvergunning asiel in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor nareis, was de echtgenoot van referente, die op dat moment een zelfstandige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bezat. De rechtbank overweegt dat referente, als houder van een verblijfsvergunning, het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden gezinsleden te laten nareizen. De rechtbank stelt vast dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ten onrechte het recht op nareis heeft ontzegd op basis van het argument dat referente als gezinslid van haar moeder naar Nederland is gekomen. De rechtbank concludeert dat de gezinsband tussen eiser en referente aannemelijk is, gezien hun huwelijk dat geregistreerd is bij de Syrische burgerlijke stand. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, omdat deze onvoldoende gemotiveerd was en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak benadrukt het belang van gezinshereniging en de rechten van asielhouders in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser (V-nummer: [V-nummer] )

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] (referente) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser in het kader van nareis, afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente is in persoon verschenen. Tevens is verschenen haar moeder. Als tolk is verschenen H. Shamoun. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank ziet op basis van de door eiser verstrekte gegevens aanleiding om dit verzoek te honoreren.
Referente heeft namens haar echtgenoot (eiser) op 18 mei 2018 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een mvv in het kader van nareis. Zij is op [trouwdatum] 2017 met eiser getrouwd en direct daarna naar Nederland vertrokken in het kader van nareis als gezinslid van haar moeder. Referente is op 17 november 2017 in Nederland aangekomen. Zij heeft sinds 7 mei 2018 een zelfstandige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van haar eigen asielaanvraag.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet tot het kerngezin van referente behoorde ten tijde van de inreis van referente in Nederland. Referente is naar Nederland gekomen in het kader van nareis, behorende tot het kerngezin van haar moeder. Zij heeft verder op 29 juni 2017 schriftelijk verklaard dat ze geen relatie had. Omdat een vreemdeling slechts tot één kerngezin kan behoren, en referente het gezin van haar moeder heeft verkozen, kan geen nareis van eiser plaatsvinden.
4. Eiser voert aan dat de aangevraagde nareis zou moeten worden toegestaan en wijst daartoe op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)van 20 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:455). Verder brengt eiser naar voren dat verweerder in bezwaar een nieuwe tegenwerping – de non-relatieverklaring – aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, die bovendien niet terecht is. Eiser komt op grond van zijn situatie en gelet op eerdergenoemde Afdelingsuitspraak voor nareis in aanmerking en bovendien is de non-relatieverklaring getekend in juni 2017,
voordateiser en referente zijn gehuwd op [trouwdatum] 2017. Daarnaast kon referente in haar eigen procedure niet anders verklaren, omdat haar broers haar relatie met eiser op culturele gronden niet zouden accepteren. Tot slot brengt eiser naar voren dat referente sinds 7 mei 2018 in het bezit is van een zelfstandige verblijfsvergunning asiel. Gelet daarop kan volgens eiser aan referente niet langer worden tegengeworpen dat zij op grond van nareis naar Nederland is gekomen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat referente naar Nederland gekomen is in het kader van nareis, behorende tot het gezin van haar moeder. Hiermee heeft referente uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij op het tijdstip van binnenkomst, behoorde tot het kerngezin van haar moeder. Referente kan hierdoor geen nareis voor eiser aanvragen, ook niet nadat aan haar een zelfstandige verblijfsvergunning asiel is verleend. Verweerder wijst op de uitspraak van de ABRvS van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2461) en op paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het betoog van eiser dat hij en referente voor haar vertrek zijn gehuwd, laat onverlet dat referente de feitelijke gezinsband met eiser, door haar moeder na te reizen en daarmee te kiezen voor het gezin van haar moeder, heeft verbroken. Verder brengt verweerder naar voren dat de non-relatieverklaring al in het primaire besluit aan eiser is tegengeworpen en dus geen nieuwe grondslag is voor de besluitvorming. Het bezwaar is terecht kennelijk ongegrond verklaard en verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. De rechtbank overweegt dat referente, als houder van een zelfstandige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, het recht heeft onder bepaalde voorwaarden gezinsleden te laten nareizen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 30 september 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:3633), leidt de rechtbank af dat verweerder dit recht niet kan ontzeggen op de enkele grond dat de vreemdeling zelf als lid van een ander (kern)gezin is ingereisd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de inreis van referente als gezinslid van haar moeder reeds maakt dat van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referente geen sprake kan zijn geweest, is dit dus onjuist. De gezinsband tussen eiser en referente lijkt aannemelijk omdat er sprake is van een huwelijk dat bij de Syrische burgerlijke stand is geregistreerd. De rechtbank volgt verweerders standpunt over de non-relatieverklaring niet, omdat deze, zoals eiser terecht naar voren brengt, getekend was
voordateiser en referente zijn gehuwd. Het beroep van verweerder op de uitspraak van de ABRvS van 25 juni 2014 treft geen doel omdat die zaak een andere situatie betreft. In die zaak ging het om een vreemdeling/echtgenoot die Nederland was ingereisd en vervolgens zijn echtgenote heeft laten nareizen. Zijn echtgenote heeft vervolgens een aanvraag ingediend om haar pleegkinderen na te laten reizen. In die procedure stond vast dat de pleegkinderen niet behoorden tot het kerngezin van de vreemdeling/echtgenoot. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond slaagt en dat het beroep voor gegrondverklaring in aanmerking komt.
7. Aan wat eiser verder nog heeft aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is met artikel 7:12 van de Awb omdat de weigering om eiser een mvv te verlenen ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank zal verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Er bestaat geen aanleiding tot vergoeding van het griffierecht, omdat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.