ECLI:NL:RBDHA:2019:6487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.11863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 juni 2019, wordt de asielaanvraag van eiser, een Libische nationaliteit bezittende vreemdeling, behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 6 juni 2019, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd het gebrek aan een tolk in de zitting aangevoerd als een probleem. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het ontbreken van een tolk, eiser voldoende in staat was om de zitting te volgen en dat zijn gemachtigde de nodige uitleg zou geven.

De rechtbank overwoog verder dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat de procedure niet kan worden opgeschort voor het doen van aangifte van mensenhandel. Eiser voerde aan dat er systematische tekortkomingen in Italië zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser had ook aangevoerd dat hij zonder toestemming de opvang had verlaten, maar de rechtbank stelde vast dat dit niet automatisch betekent dat hij geen opvang meer zou krijgen bij terugkeer naar Italië.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11863

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL19.11864, plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.J. Jansen als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarbij wijst verweerder erop dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Italië en dat de autoriteiten van Italië het verzoek om eiser terug te nemen hebben geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] .
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Formele aspecten
4. Eiser heeft erop gewezen dat het, ondanks zijn aanvraag daartoe, niet mogelijk is gebleken om op de zitting van 6 juni 2019 te beschikken over een tolk. Hij heeft ter onderbouwing een schrijven overgelegd van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland van 5 juni 2019 waarin wordt bevestigd dat er geen tolk in de taal Engels beschikbaar was voor de zitting van 6 juni 2019. Eiser heeft verzocht om aanhouding van de zaak en om het plannen van een nadere zitting die hij met behulp van een tolk kan volgen.
5. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om het onderzoek te heropenen met het oog op een nadere zitting. Eisers moedertaal is het Konyanka. Niet in geschil is dat er in Nederland nauwelijks tolken zijn die deze taal spreken. Wel is ter zitting gebleken dat eiser ook het Engels goed beheerst. Eisers gemachtigde en mr. J.J.J. Jansen kunnen voorzien in tekst en uitleg over het verhandelde ter zitting en over de strekking van deze uitspraak. Bovendien heeft mr. J.J.J. Jansen ter zitting toegezegd dat zij deze tekst en uitleg ook daadwerkelijk zal geven na afloop van de zitting en als de uitspraak beschikbaar is. Verder acht de rechtbank het in het kader van het onderzoek niet noodzakelijk om eiser ter zitting te horen, nu mr. J.J.J. Jansen de vragen van de rechtbank afdoende heeft kunnen beantwoorden, mede na overleg in het Engels met eiser.
Inhoudelijke beoordeling
6. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de aanvraag van eiser van een verblijfvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Ten eerste is in geschil of de zaak aangehouden moet worden in afwachting van de aangifte mensenhandel. Ten tweede is in geschil of al dan niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en ten derde of Nederland de verantwoordelijkheid aan zich moet hechten op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Aangifte
7. Eiser voert allereerst aan dat de zaak dient te worden aangehouden omdat hij hier te lande aangifte wenst te doen van mensenhandel en de Dublinprocedure niet kan worden voortgezet zolang de aangifte in behandeling is. Eiser heeft daartoe een afspraakbevestiging overgelegd voor het doen van aangifte bij de politie op 2 juli 2019. Eiser heeft tevens verwezen naar enkele uitspraken [3] .
8. Deze grond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank verzetten het doel en de strekking van de Dublinverordening zich ertegen dat een overdracht van een vreemdeling aan de lidstaat die in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling, wordt opgeschort voor het doen van aangifte van mensenhandel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het doen van aangifte mensenhandel niet rechtstreeks relevant is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verder moet ervan uit worden gegaan dat ook in de verantwoordelijke lidstaat een behoorlijke mogelijkheid bestaat om aangifte te doen. Bovendien volgt uit B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dat pas sprake kan zijn van het verlenen van een verblijfstitel op grond van een aangifte van mensenhandel als de daadwerkelijke aangifte door de politie of de marechaussee aan verweerder is toegezonden. In eisers geval is daarvan geen sprake. Ook weegt de rechtbank mee dat eiser niet heeft geconcretiseerd op grond van welke gebeurtenissen hij aangifte wil doen van mensenhandel. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 december 2018 [4] .
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eiser heeft aangevoerd dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening omdat er aldaar in strijd zou worden gehandeld met de Opvangrichtlijn [5] en de Procedurerichtlijn [6] . Ook verwijst eiser naar het rapport ‘Country Report: Italy 2018 Update’ van AIDA van 16 april 2019 en op het rapport ‘Aktuelle Situation für Asylsuchende in Italien’ van SFH/OSAR van 8 mei 2019. Verweerder mag daarom niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10. Deze grond slaagt niet. De Afdeling heeft recentelijk herbevestigd in de uitspraak van 13 mei 2019 [7] dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd waarom de door hem aangehaalde rapporten een wezenlijk ander beeld geven dan het beeld dat blijkt uit voornoemde uitspraak. Dat asielprocedures in Italië lang kunnen duren is reeds bekend en meegewogen in voornoemde uitspraak. Bovendien dient ervan uit te worden gegaan dat eiser hierover in Italië kan klagen.
11. Eiser stelt voorts dat hij zonder toestemming de opvang heeft verlaten en dat hij daarom geen opvang meer zou krijgen als hij nu terugkeert naar Italië. Dit is volgens eiser in strijd met de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst daartoe naar een uitspraak van deze rechtbank [8] .
12. De rechtbank overweegt dat in door eiser aangehaalde uitspraak is geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank kwam echter ook tot het oordeel dat er in die zaak nader onderzoek moest plaatsvinden gelet op de specifieke verklaringen van de vreemdeling in die zaak. Verder blijkt uit de uitspraak dat op grond van het Italiaanse recht de opvangvoorzieningen van een asielzoeker (onder meer) kunnen worden beëindigd met een gemotiveerde beslissing als zij zonder toestemming de opvang verlaten. Uit deze uitspraak blijkt aldus niet dat de opvang per definitie wordt beëindigd. Deze situatie is niet in strijd met de Opvangrichtlijn, zoals blijkt uit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opvangrichtlijn [9] . Verder geldt ook ten aanzien van dit punt dat ervan uit dient te worden gegaan dat eiser de mogelijkheid heeft om in Italië te klagen.
13. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege psychische en medische klachten niet aan Italië kan worden overgedragen omdat de medische verzorging in Italië onvoldoende is. Deze grond slaagt niet omdat eiser in het geheel niet heeft onderbouwd dat hij dergelijke klachten heeft. Bovendien is niet nader geconcretiseerd waarom de medische verzorging in Italië tekort zou schieten. Aldus dient ervan uit te worden gegaan dat er in Italië verzorgingsmogelijkheden beschikbaar zijn die vergelijkbaar zijn met die in Nederland.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
14. Voorts heeft eiser onder verwijzing naar zijn zienswijze aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, gelet op de problemen die eiser in Italië heeft gehad.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op deze stelling van eiser is ingegaan. Dit wordt in beroep niet gemotiveerd weerlegd. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen besluiten de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw niet in behandeling te nemen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013
3.Vzr. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 9 mei 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:3714); Vzr. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 21 mei 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5480); Vzr. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 25 mei 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5481).
5.Richtlijn 2013/33/EU
6.Richtlijn 2013/32/EU
8.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 21 mei 2019 (zaaknummer NL19.7834, niet gepubliceerd).
9.Dit artikel biedt de mogelijkheid om opvangvoorzieningen met een gemotiveerde beslissing te beëindigen indien zonder toestemming de verblijfplaats wordt verlaten.