ECLI:NL:RBDHA:2019:6487
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 juni 2019, wordt de asielaanvraag van eiser, een Libische nationaliteit bezittende vreemdeling, behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 6 juni 2019, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd het gebrek aan een tolk in de zitting aangevoerd als een probleem. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het ontbreken van een tolk, eiser voldoende in staat was om de zitting te volgen en dat zijn gemachtigde de nodige uitleg zou geven.
De rechtbank overwoog verder dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat de procedure niet kan worden opgeschort voor het doen van aangifte van mensenhandel. Eiser voerde aan dat er systematische tekortkomingen in Italië zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser had ook aangevoerd dat hij zonder toestemming de opvang had verlaten, maar de rechtbank stelde vast dat dit niet automatisch betekent dat hij geen opvang meer zou krijgen bij terugkeer naar Italië.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.