6.5De voorzieningenrechter volgt verzoekster in haar betoog dat zij niet mag worden overgedragen zonder in de gelegenheid te zijn geweest in Nederland aangifte te doen en daarmee de door haar gewenste verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te vragen. Als verweerder meent dat dit ongewenst is omdat dit oneigenlijk gebruik van de Dublinverordening in de hand werkt, staat het hem vrij om binnen de door het recht gestelde grenzen maatregelen te treffen, voor zover nodig in samenwerking met het parlement als (mede)wetgever. Zo is in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb een bepaling opgenomen om te voorkomen dat een vreemdeling diens voorgenomen uitzetting kan frustreren door te elfder ure een herhaalde asielaanvraag in te dienen.
Verweerder heeft telefonisch desgevraagd verklaard dat de nieuwe werkwijze op 26 april 2019 intern is bekendgemaakt. Hij heeft voor een beschrijving van de ratio van deze werkwijze verwezen naar een brief van 13 mei 2019 van het Strategisch Overleg Mensenhandel en het Zorgcoördinatorenoverleg Mensenhandel aan de Tweede Kamer (Kamercommissie Justitie en Veiligheid). Deze toelichting van verweerder biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat zijn nieuwe werkwijze berust op een wettelijke grondslag voor zover die vreemdelingen zoals verzoekster feitelijk de mogelijkheid onthoudt om in Nederland een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te vragen en de beslissing op die aanvraag in Nederland af te wachten.
7. Nu de voorgenomen overdracht van verzoekster berust op een werkwijze van verweerder die haar zonder wettelijke grondslag het recht ontzegt om in Nederland een verblijfsvergunning aan te vragen en de beslissing op die aanvraag in Nederland af te wachten, is de voorgenomen overdracht naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig. Het bezwaar van verzoekster heeft daarom een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen, in die zin dat verweerder verzoekster niet mag uitzetten voordat zij in Nederland aangifte heeft gedaan. Uit 6.3 volgt dat verzoekster de beslissing op de aanvraag die door deze aangifte tot stand komt in beginsel in Nederland mag afwachten.
Wat verzoekster verder naar voren heeft gebracht, behoeft geen bespreking.
griffierecht en proceskosten
8. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak en de verblijfsrechtelijke positie van verzoekster veronderstelt de voorzieningenrechter dat zij niet in staat is griffierecht te betalen. Van haar zal daarom geen griffierecht worden geheven, zodat verweerder dit ook niet hoeft te vergoeden.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 768,- (1 punt voor het verzoekschrift en 0,5 punt voor de gegeven repliek, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).