6.5De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn betoog dat hij niet mag worden overgedragen zonder in de gelegenheid te zijn geweest in Nederland aangifte te doen en daarmee een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te vragen. Als verweerder meent dat dit ongewenst is omdat dit oneigenlijk gebruik van de Dublinverordening in de hand werkt, staat het hem vrij om binnen de door het recht gestelde grenzen maatregelen te treffen, voor zover nodig in samenwerking met het parlement als (mede)wetgever. Zo is in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb een bepaling opgenomen om te voorkomen dat een vreemdeling diens voorgenomen uitzetting kan frustreren door te elfder ure een herhaalde asielaanvraag in te dienen.
De nieuwe werkwijze van verweerder berust niet op een wettelijke grondslag voor zover die vreemdelingen zoals verzoeker feitelijk de mogelijkheid onthoudt om in Nederland een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te vragen en de beslissing op die aanvraag in Nederland af te wachten. Verweerders stelling dat verzoeker pas zo laat naar voren heeft gebracht dat hij slachtoffer is van mensenhandel dat de indruk bestaat dat hij dit slechts heeft gesteld om zijn uitzetting te frustreren, wat hiervan zij, laat onverlet dat verweerders werkwijze gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag onrechtmatig is.
7. Nu de voorgenomen overdracht van verzoeker berust op een werkwijze van verweerder die hem zonder wettelijke grondslag het recht ontzegt om in Nederland een verblijfsvergunning aan te vragen en de beslissing op die aanvraag in Nederland af te wachten, is de voorgenomen overdracht naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig. Het bezwaar van verzoeker heeft daarom een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen, in die zin dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten voordat hij in Nederland aangifte heeft gedaan. Uit 6.3 volgt dat verzoeker de beslissing op de aanvraag die door deze aangifte tot stand komt in beginsel in Nederland mag afwachten.
Wat verzoeker verder naar voren heeft gebracht, behoeft geen bespreking.
griffierecht en proceskosten
8. De voorzieningenrechter wijst het beroep op betalingsonmacht toe. Van verzoeker zal geen griffierecht worden geheven, zodat verweerder dit ook niet hoeft te vergoeden.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 768,- (1 punt voor het verzoekschrift en 0,5 punt voor de gegeven repliek, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).