ECLI:NL:RBDHA:2019:6468
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens subsidiaire bescherming in Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.E.J. Vleesenbeek, had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.E.P. Pijnenburg, niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 6 juni 2019, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk.
De rechtbank overwoog dat eiser in Duitsland subsidiaire bescherming had gekregen, wat volgens de geldende rechtspraak voldoende is om aan te nemen dat hij een sterke band met Duitsland heeft. Dit betekent dat het voor eiser redelijk is om naar Duitsland terug te keren. De rechtbank bevestigde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd. Eiser kon niet overtuigend onderbouwen dat zijn situatie anders was en dat hij niet naar Duitsland kon terugkeren.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij in Duitsland zou worden blootgesteld aan een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser dat hij in Nederland betere omstandigheden had dan in Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.