ECLI:NL:RBDHA:2019:6330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
NL19.5436 (beroep) en NL19.5432 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Nigeriaanse homoseksuele man; beoordeling van nieuwe elementen in herhaalde aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door verweerder niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had eerder een aanvraag gedaan die was afgewezen omdat zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig werd geacht. In zijn herhaalde aanvraag voerde eiser aan dat er nieuwe elementen waren, waaronder een relatie met zijn partner en ondersteunende documenten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe relevante elementen of bevindingen zijn die de eerdere afwijzing kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.5436 (beroep) en NL19.5432 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 8 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.G. Berentsen-van Dijk).

ProcesverloopMet het besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Eiser was op de zitting aanwezig samen met zijn gemachtigde en [de persoon] , zijn gestelde partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij zijn aanvraag heeft hij verklaard dat hij homoseksueel is. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2017 afgewezen, omdat de homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig werd geacht. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
2. Op 20 juni 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. De rechtbank toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2016. [2]
De beroepsgronden van eiser
4. Eiser voert het volgende aan om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen en bevindingen voordoen. Bij deze aanvraag heeft eiser een artikel over interviewtechnieken in LHBT zaken, van J. Renkens (hierna: Renkens) ingebracht en vastgehouden aan zijn homoseksuele geaardheid. Met de brief van 28 februari 2019 heeft eiser verklaard dat hij sinds 19 april 2018 een relatie heeft met [de persoon] (hierna: [de persoon] ) met wie eiser sinds augustus 2018 heeft samengewoond, totdat [de persoon] recentelijk vanwege zijn werk naar Berlijn is verhuisd. Eiser heeft verder een brief van 7 december 2018 van COC Eindhoven, een kopie van een bericht van 27 augustus 2017 van Youthsquare online, een uitnodiging voor The Gay Refugee Walk-In party, kopieën van lidmaatschapskaarten van het COC en Rainbow Den Haag en foto’s ingebracht. Op de foto’s staat eiser alleen dan wel met [de persoon] , met op een aantal foto’s een regenboogvlag.
Het standpunt van verweerder
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Over het overgelegde artikel van Renkens merkt verweerder op dat het niet als een nieuw element of omstandigheid wordt beschouwd. De in het artikel geuite kritiek is al meegenomen in werkinstructie 2015/9 waaraan de vorige asielaanvraag van eiser is getoetst. De kritiek is ook meegenomen bij de totstandkoming van werkinstructie 2018/9 die nu van toepassing is in LHBTI-zaken. Bovendien komt uit het artikel niet naar voren op welke manier bij eiser niet juist beoordeeld zou zijn.
5.2
Wat betreft eisers gestelde relatie met [de persoon] , stelt verweerder voorop dat eiser zijn gestelde geaardheid in de eerdere procedure niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser nu stelt een relatie te hebben, maakt dit niet anders en maakt niet dat de geaardheid nu wel aannemelijk moet worden geacht. Daarnaast is verweerder van oordeel dat de verklaringen van eiser met betrekking tot zijn relatie met [de persoon] niet overtuigen. Eiser heeft vaag, oppervlakkig en weinig inzichtelijk over de relatie verklaard. Zo komt uit verklaringen van eiser niet naar voren hoe de relatie zich heeft ontwikkeld van de eerste ontmoeting op 19 april 2018, tot het samenwonen in augustus, een paar maanden later. Helemaal nu eiser verklaard heeft dat het tijd kost om elkaar te leren kennen, mag verwacht worden dat hij daar gedetailleerder over kan verklaren. Ook wordt niet duidelijk hoe eiser en [de persoon] invulling aan de relatie gaven voordat ze samenwoonden en hoe de gevoelens van eiser voor [de persoon] zich zouden hebben ontwikkeld. Verder verklaart eiser oppervlakkig en vaag over het samenwonen en kan eiser weinig verklaren over het vertrek van [de persoon] naar Berlijn.
5.3
De verklaring van [de persoon] ter onderbouwing van de gestelde relatie kan eiser niet baten. Verklaringen van derden kunnen op zichzelf immers niet maken dat de gestelde seksuele geaardheid van een vreemdeling als geloofwaardig moeten worden aangemerkt. Met betrekking tot de foto’s stelt verweerder dat daaruit de geaardheid, dan wel de relatie van eiser met [de persoon] niet blijkt. Ten aanzien van de brief van het COC Eindhoven van 7 december 2018, kopieën van lidmaatschapskaarten van het COC en Rainbow Den Haag en een uitnodiging voor the Gay Refugee Walk-In party stelt verweerder dat eiser ook in de vorige procedure dergelijke document heeft overgelegd. Zij kunnen alleen al hierom niet als nieuw element of bevinding worden aangemerkt. Met betrekking tot het bericht van Youthsquare geldt dat een nagenoeg gelijkluidend bericht ook in de vorige procedure is ingebracht, alleen dan met een ander jaartal en een andere leeftijd. Dit wekt bevreemding. Daarbij kan het niet afdoen aan wat in de eerdere procedure met betrekking tot dat bericht is overwogen, aldus verweerder.
De beoordeling door de rechtbank
6.1
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die tot een andere beslissing dan het eerdere in rechte vaststaand besluit van 15 november 2017 zouden moeten leiden. Het artikel van Renkens en het in de zienswijze genoemde rapport van S. Jansen zien op de werkwijze onder werkinstructie 2015/9. Deze door verweerder in het verleden gehanteerde methode van onderzoek en beoordeling is door de Afdeling geschikt bevonden. [3] Verweerder hanteert daarnaast zoals gezegd inmiddels een nieuwe werkwijze die meer aansluit bij de aanbevelingen uit de genoemde stukken. De stukken kunnen dan ook niet worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen die aanleiding geven tot een ander oordeel.
6.2
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn relatie met [de persoon] niet overtuigen. Uit het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat aan eiser open vragen zijn gesteld en dat naar aanleiding van het persoonlijke verhaal van eiser aanvullende vragen zijn gesteld. Eiser is daarmee voldoende in staat gesteld zijn eigen authentieke verhaal te vertellen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser slechts vaag, oppervlakkig en weinig inzichtelijk over de relatie en het samenwonen met [de persoon] heeft verklaard. Verweerder heeft dit in het voornemen en het bestreden besluit voldoende onderbouwd. Dat eiser, onder meer vanwege de setting van het gehoor, niet in staat zou zijn diepgaander te verklaren, zoals door eiser op de zitting is betoogt, doet hier niet aan af. Wat daar ook van zij, ook van eiser mag worden verwacht dat hij gedetailleerder over zijn gestelde relatie kan verklaren dan thans is gebeurd.
6.3
De ingebrachte verklaring van [de persoon] maakt voorts niet dat de gestelde seksuele geaardheid van eiser als geloofwaardig aangemerkt moet worden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat dergelijke informatie weliswaar kan dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele geaardheid, maar dit laat onverlet dat eiser (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk moet maken. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geoordeeld dat de verklaring van [de persoon] niet noopt tot een andere conclusie en dus niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding die aanleiding geeft tot een ander oordeel dan eerder is genomen. Dit geldt ook voor de brief van COC Eindhoven, het bericht van Youthsquare, de uitnodiging voor The Gay Refugee Walk-In party, de lidmaatschapskaarten van het COC en Rainbow Den Haag en de ingebrachte foto’s. Verweerder heeft in zijn besluitvorming en op de zitting voldoende onderbouwd waarom deze elementen niet leiden tot een andere conclusie.
Conclusie
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep beslist, is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL19.5436, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL19.5437, wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier.
griffier
(voorzieningen)rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 mei 2018 met zaaknummer NL17.14785 en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 augustus 2018 met zaaknummer 201805144/1/V2.
3.Uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256.