ECLI:NL:RBDHA:2019:6303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
NL19.5276 (beroep) en NL19.5277 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft psychische klachten en vreest dat zijn asielprocedure in Italië niet conform de Europese richtlijnen zal verlopen. Hij heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening en om zijn zaak aan te houden totdat de meervoudige kamer uitspraak heeft gedaan in vergelijkbare zaken.

De rechtbank heeft op de zitting van 2 april 2019 het onderzoek gesloten en heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft geen objectieve medische stukken overgelegd die zijn psychische klachten onderbouwen, waardoor de rechtbank niet kan concluderen dat er sprake is van een bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand die een overdracht aan Italië zou uitsluiten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden in afwachting van een nieuw rapport van de Asylum Information Database (AIDA), omdat er geen concrete aanwijzingen waren over de inhoud en conclusies van dat rapport.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen één week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.5276 (beroep) en NL19.5277 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 4 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.G. Berentsen-Van Dijk).

Procesverloop

Met het besluit van 6 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Eiser was op de zitting aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de daarvoor geldende termijn gereageerd, zodat Italië op 6 februari 2019 van rechtswege verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser.
De beroepsgronden van eiser
3. Eiser voert aan dat hij is aan te merken als een kwetsbare asielzoeker. Hij heeft psychische klachten en heeft zich suïcidaal geuit. Eiser betoogt dat zijn asielprocedure in Italië niet zal verlopen conform de Europese richtlijnen en dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen ten aanzien van de asielprocedure en ten aanzien van de minimumeisen die gesteld zijn aan de opvang van kwetsbare asielzoekers. Eiser doet in dit verband onder meer een beroep op het Tarakhel-arrest [2] . Daarnaast wijst eiser op het Salvini decreet en het huidige politieke klimaat in Italië. Eiser heeft ook een brief van 1 maart 2019 van Vluchtelingenwerk Nederland ingebracht. Die brief gaat over de recente situatie in Italië waarbij verwezen wordt naar een groot aantal rapporten van mensenrechtenorganisaties en media. Naar aanleiding van onder meer deze recente informatie heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op 29 januari 2019 een drietal Dublinzaken doorverwezen naar de meervoudige kamer. Eiser verzoekt zijn zaak aan te houden totdat de meervoudige kamer uitspraak heeft gedaan.
De beoordeling door de rechtbank
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft op 28 maart 2019 in voornoemde drie zaken uitspraak gedaan [3] . In die uitspraken heeft de rechtbank onder meer overwogen dat voor zover er informatie is ingebracht die niet uitdrukkelijk is meegewogen door de Afdeling in haar recente uitspraken [4] en waarin nieuwe relevante feiten en omstandigheden naar voren komen, daaruit niet blijkt van dermate aan het systeem gerelateerde tekortkomingen dat op grond daarvan niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft in deze zaak een beroep gedaan op dezelfde rapporten van mensenrechtenorganisaties en media als in de zaken die door de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, zijn behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te concluderen dan de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. De beroepsgrond faalt dan ook.
6. Eiser heeft verder op de zitting aangevoerd dat op korte termijn een nieuw rapport van het ‘Asylum Information Database’(AIDA) zal verschijnen. Volgens eiser is dat rapport relevant voor deze zaak omdat het gaat over de daadwerkelijke situatie in Italië. Eiser heeft
de rechtbank verzocht zijn zaak in afwachting van het rapport aan te houden. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot aanhouding over te gaan, omdat op dit moment niet duidelijk is wanneer het rapport uitkomt. Daarbij zijn geen concrete aanwijzingen over de (te verwachten) inhoud en conclusies van het rapport.
7. Het betoog dat Nederland de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling moet nemen omdat bij eiser sprake is van psychische klachten en suïcidedreiging in verband met de overdracht aan Italië, volgt de rechtbank evenmin. Eiser heeft zijn psychische klachten niet met objectieve medische stukken onderbouwd. Eiser heeft daarmee de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht niet aangetoond. Verweerder hoefde daarom bij het nemen van het overdrachtsbesluit niet te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen en welke voorzorgsmaatregel eventueel noodzakelijk zijn bij de overdracht. De rechtbank wijst in dit verband op vaste rechtspraak van de Afdeling [5] .
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen, op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep beslist, is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL19.5276, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL19.5277, wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier.
griffier
(voorzieningen)rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Uitspraak van 4 november 2014 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nr. 29217/12.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131.