ECLI:NL:RBDHA:2019:596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
C/09/552091 / FA RK 18-3006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot partneralimentatie door nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2019 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster, had op 23 april 2018 een verzoek ingediend om de eerder vastgestelde partneralimentatie te herroepen en op nihil te stellen, onderbouwd met nieuwe feiten en omstandigheden. De man, belanghebbende, had hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn die de lotsverbondenheid tussen de partijen in twijfel trekken, waaronder een strafvonnis van de rechtbank Gelderland waarin de man is veroordeeld voor ernstige mishandeling en bedreiging van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoeken en dat de instandhouding van de eerdere alimentatie onaanvaardbaar zou zijn zonder herbeoordeling van de lotsverbondenheid. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de man tot betaling van partneralimentatie door de vrouw afgewezen en de eerdere beschikking gewijzigd. De proceskosten werden gecompenseerd. Deze uitspraak benadrukt de impact van nieuwe feiten op de beoordeling van alimentatieverplichtingen in het familierecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-3006
Zaaknummer: C/09/552091
Datum beschikking: 25 januari 2019

Alimentatie

Beschikking op het op 23 april 2018 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.W. Hau te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van 23 april 2018 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift van 18 juni 2018 met bijlage van de zijde van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 17 september 2018 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 9 oktober 2018 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 19 oktober 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlagen van 21 oktober 2018 van de zijde van de vrouw.
Op 7 november 2018 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vrouw en de waarnemend advocaat van de man mr. A.C. Mohabir, kantoorgenoot van mr. R.S. Sewdajal. De vrouw en de man zelf zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift van de vrouw bevat haar verzoeken aan de rechtbank om:
  • bij wijze van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van de hierna te melden eerdere beschikking van de rechtbank over de partneralimentatie te schorsen;
  • die hierna te melden eerdere beschikking van de rechtbank te herroepen;
  • het geding geheel of gedeeltelijk te heropenen en partijen de gelegenheid te geven hun stellingen en verweren over de partneralimentatie aan te vullen;
  • met wijziging van de hierna te melden eerdere beschikking van de rechtbank met ingang van 23 januari 2018 de partneralimentatie op nihil te stellen en te bepalen dat de alimentatieduur ook op nihil wordt gesteld, althans in goede justitie een ingangsdatum, bedrag en duur van de eventuele partneralimentatie te bepalen,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw stelt als grond voor haar verzoek tot herroeping dat de man tijdens de eerdere echtscheidingsprocedure bedrog heeft gepleegd en/of dat de vrouw na de hierna te melden eerdere beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de man waren achtergehouden.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie stelt de vrouw allereerst dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ten tweede heeft de vrouw gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de eerdere beschikking ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen
.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden beoordeeld.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot [echtscheidingsdatum]
  • Bij de eerdere beschikking van deze rechtbank van [echtscheidingsbeschikking] is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen de vrouw en de man uitgesproken en is voorts beslist dat de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de man een partneralimentatie zal moeten betalen van € 295,- per maand.

Beoordeling

De eerste formele vraag die ter beantwoording voorligt is of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken. De man heeft gesteld dat er geen grond is voor herroeping van de eerdere uitspraak van de rechtbank van [echtscheidingsbeschikking] en dat er ook geen sprake is van een omstandigheid op grond waarvan wijziging van de daarbij opgelegde partneralimentatie kan worden verzocht. De man stelt dat het eerdere oordeel van de rechtbank over de vraag of de lotsverbondenheid door grievende gedragingen van de man zou zijn verbroken in rechte vaststaat, omdat de vrouw hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 1:401, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:CA0356) volgt dat het oordeel van de rechter over de vraag of gedragingen van een der partijen zodanig grievend zijn dat daardoor geen aanspraak bestaat op partneralimentatie, een beslissing is die niet vatbaar is voor wijziging op de voet van artikel 1:401 BW. Het gaat immers om een beslissing die vooraf gaat aan – en gebaseerd is op andersoortige omstandigheden dan – de in artikel 1:401 BW bedoelde, en op de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht gebaseerde, beslissing over de vraag of en tot welk bedrag alimentatie verschuldigd is.
De rechtbank overweegt dat in haar eerdere beschikking van [echtscheidingsbeschikking] is geoordeeld dat in die echtscheidingsprocedure niet kon worden vastgesteld of de man de vrouw heeft mishandeld en/of bedreigd op de wijze die de vrouw in die procedure had gesteld en dat reeds daarom niet kon worden geoordeeld dat de lotsverbondenheid tussen partijen was verbroken. In die eerdere procedure had de man ter zitting van 2 oktober 2017 de relatief late stellingen van de vrouw over het ontbreken van lotsverbondenheid immers betwist. Ook overwoog de rechtbank in die eerdere procedure daartoe dat niet gesteld of gebleken was dat na de aangifte van de vrouw op 22 augustus 2017 tegen de man er “een justitieel vervolgonderzoek” jegens de man heeft plaatsgevonden.
Na de eerdere beschikking van [echtscheidingsbeschikking] hebben zich echter onmiskenbaar nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan, aldus de vrouw. Die zijn ook bewezen verklaard in het latere strafvonnis van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2018, waarbij de man is veroordeeld tot onder meer een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen. Reeds om die reden konden die later gebleken nieuwe feiten en omstandigheden niet worden meegewogen in de eerdere beschikking van de rechtbank van [echtscheidingsbeschikking] over de partneralimentatie. Ook heeft de vrouw in deze nieuwe procedure nog overige nieuwe feiten en omstandigheden gesteld (deels voorgevallen voorafgaand aan de eerdere beschikking van [echtscheidingsbeschikking] ), die reeds om die reden niet in die eerdere beschikking van de rechtbank konden worden meegewogen.
Gelet hierop en gelet op de gestelde ernst van al die nieuwe feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat instandhouding van de in de eerdere procedure vastgestelde partneralimentatie voor de vrouw zonder een herbeoordeling van de lotsverbondenheid in dit specifieke geval nu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zie daartoe onder meer ook de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:695). In zoverre vult de rechtbank dus ambtshalve de rechtsgronden van de verzoeken van de vrouw aan. Hieruit volgt ook dat de rechtbank met de vrouw en anders dan de man van oordeel is dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken in deze nieuwe procedure over de partneralimentatie.
In deze nieuwe procedure, die primair strekt tot het alsnog afwijzen van het oorspronkelijke verzoek van de man tot het betalen van partneralimentatie door de vrouw aan de man, moet de rechtbank nu vervolgens inhoudelijk beoordelen of op basis van alle door de vrouw nu gestelde en daarna gebleken nieuwe feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien de gedragingen van de man zoals die nu bekend zijn (geworden) moeten leiden tot de slotsom dat de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk van de vrouw en de man voortvloeit alsnog geheel als verbroken moet worden beschouwd.
De vrouw heeft in deze nieuwe procedure daartoe gesteld dat al die gedragingen van de man zodanig grievend zijn, dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken en dat de door haar te betalen partneralimentatie alsnog op nihil moet worden gesteld, althans dat - naar de rechtbank begrijpt - het oorspronkelijke verzoek van de man om partneralimentatie alsnog moet worden afgewezen. De vrouw heeft zich in deze nieuwe procedure over de partneralimentatie in haar processtukken en via haar advocaat ter zitting in het bijzonder beroepen op de vier hierna volgende door haar gestelde nieuwe feiten en omstandigheden, die zij ook heeft onderbouwd met relevante bewijsstukken:
dat de vrouw in februari 2017 wegens agressie van de man in Zoetermeer ’s nachts uit huis is gevlucht en daarna elders in het land voor de man is ondergedoken;
dat de vrouw op 22 augustus 2017 in [plaatsnaam] op de fiets van achteren door de man met een auto is aangereden waardoor de vrouw met haar fiets is gevallen, hetgeen de rechtbank Gelderland bij strafvonnis van 26 maart 2018 bewezen heeft verklaard en vervolgens heeft gekwalificeerd als een poging van de man tot zware mishandeling van de vrouw;
dat de man via zijn zoon in de periode van 22 augustus tot 7 november 2017 de vrouw ernstig heeft bedreigd met de woorden “dat hij haar die avond in augustus heeft aangereden en dat hij toen een shotgun bij zich heeft gehad en toen heeft getracht haar dood te schieten, maar dat de shotgun weigerde” en voorts dat de man als nieuw plan om de vrouw te vermoorden zich daarna vermomd heeft met baard en snor en dat hij haar nu door het hoofd wil schieten en daarna zichzelf, althans telkens soortgelijke woorden van dreigende aard of strekking, welke twee ernstige bedreigingen de vrouw via de zoon van de man op 6 november 2017 telefonisch te horen heeft gekregen. Ook deze twee bedreigingen zijn door de rechtbank Gelderland in haar strafvonnis van 26 maart 2018 bewezen verklaard en vervolgens gekwalificeerd als bedreiging door de man met enig misdrijf tegen het leven van de vrouw gericht;
dat de man de vrouw via zijn zoon vervolgens op 29 november 2017 opnieuw ernstig heeft bedreigd door toen te zeggen dat hij wist waar de vrouw werkte en dat de vrouw “haar verjaardag en de feestdagen niet meer zou halen”, waarna de vrouw op een nieuw geheim adres voor de man is ondergedoken en sindsdien in grote angst leeft.
De man en zijn advocaat hebben naar het oordeel van de rechtbank de bovenstaande door de vrouw en haar advocaat in deze nieuwe procedure gestelde relevante nieuwe feiten en omstandigheden niet of onvoldoende inhoudelijk weersproken. Daardoor zijn al deze nieuwe feiten en omstandigheden uit de periode van februari 2017 tot december 2017 in deze nieuwe procedure over de partneralimentatie komen vast te staan.
Gelet op het bovenstaande vaststaande samenstel van nieuwe en voor de vrouw zeer ernstige wangedragingen van de man tegen haar lichaam en leven gericht in de periode van februari 2017 tot december 2017 in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank in deze nieuwe procedure over de partneralimentatie ten eerste van oordeel dat reeds hierom de lotsverbondenheid tussen de vrouw en de man per in ieder geval december 2017 is komen te ontbreken. Ten tweede is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband ook nog van belang dat de vrouw en de man slechts kort met elkaar gehuwd zijn geweest, namelijk van 4 oktober 2016 tot 23 januari 2018 en dat de echtelijke samenwoning slechts vier maanden heeft geduurd, nu de vrouw, zoals door haar in deze nieuwe procedure onbetwist is gesteld, al in februari 2017 door het agressieve gedrag van de man ’s nachts uit de echtelijke woning is gevlucht. De rechtbank weegt bij de beoordeling ten derde nog mee de leeftijd van beide partijen toen zij in het huwelijk traden (de vrouw was toen 26 jaar en de man was toen 50 jaar), het feit dat partijen samen geen kinderen hebben gekregen en dat er bij partijen geen sprake is geweest van een traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk, waarbij een van de echtgenoten hoofdzakelijk in het gezinsinkomen heeft voorzien.
Alle bovenstaande nieuwe vaststaande feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw in dit specifieke geval in redelijkheid niet meer gevergd kan worden dat zij na de datum van inschrijving van de echtscheiding nog partneralimentatie aan de man zou moeten betalen. De voor die door de man verzochte partneralimentatie relevante lotsverbondenheid tussen de ex-echtgenoten is immers door de bovenstaande ernstige wangedragingen van de man jegens de vrouw en door de overige bovenstaande feiten en omstandigheden van dit geval komen te ontbreken.
Gezien de ernst van alle bedreigingen door de man, gezien voorts het feit dat de man de vrouw heeft opgespoord op haar eerste schuiladres elders in Nederland en haar daar met de auto van achteren van de fiets heeft gereden, en gezien vooral het feit dat dit alles zich heeft afgespeeld gedurende ruim negen maanden vanaf het feitelijk uiteengaan van de vrouw en de man, verwerpt de rechtbank ook het kernverweer van de man dat het slechts enkele losse incidenten betreft, die voor de lotsverbondenheid en de partneralimentatie mild zouden moeten worden beoordeeld gezien de voor de man zeer emotionele echtscheidingssituatie.
Gelet hierop zal de rechtbank alles afwegende de verzoeken van de vrouw in deze nieuwe procedure over de partneralimentatie naar de strekking daarvan toewijzen op de wijze zoals hierna bij de beslissingen volgt, onder afwijzing van al hetgeen de vrouw meer of anders heeft verzocht. De overige stellingen van beide procespartijen kunnen bij deze stand van zaken buiten beoordeling blijven.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissingen

De rechtbank, met wijziging in zoverre van de eerdere beschikking van deze rechtbank van [echtscheidingsbeschikking] :
wijst alsnog af het oorspronkelijke verzoek van de man tot betaling van partneralimentatie door de vrouw aan de man;
schorst voor zover nodig de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikking van deze rechtbank van [echtscheidingsbeschikking] voor wat betreft de daarbij eerder vastgestelde door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie;
bepaalt dat iedere procespartij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst af al hetgeen de vrouw in deze procedure meer of anders heeft verzocht.
Deze beschikking is gegeven door de rechters mrs. H. Wien, H. Dragtsma en L. Koper, bijgestaan door de griffier mr. L. Lagerwerf en uitgesproken ter openbare zitting van
25 januari 2019.