Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2019 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Peildata
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres en haar ex-partner waren gedurende 2016 ieder voor 50% juridisch eigenaar van een woning, maar eiseres heeft sinds 2014 alle lasten en de waardeverandering van de woning gedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres de volledige economische eigendom van de woning heeft en dat deze bij de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 voor 100% aan haar moet worden toegerekend. Dit leidde tot de conclusie dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan eiseres was opgelegd, te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.855 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.840. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de juridische eigendom van de woning niet bepalend is voor de toerekening van de belasting, maar dat de economische eigendom, die eiseres sinds 1 januari 2014 had, leidend is. De rechtbank heeft ook de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De zaak benadrukt het belang van economische eigendom in het belastingrecht, vooral in situaties van echtscheiding en de verdeling van onroerend goed.