ECLI:NL:RBDHA:2019:5423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie voor inkomensschade door kustversterking en parkeergarage in Katwijk

In deze zaak heeft eiseres, exploitant van een mobiele viskiosk aan de boulevard van Katwijk, nadeelcompensatie aangevraagd wegens inkomensschade die zij stelt te hebben geleden door de uitvoering van het project Kustwerk Katwijk en de bouw van een ondergrondse parkeergarage. De rechtbank Den Haag heeft op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres claimde schade als gevolg van de werkzaamheden die tussen oktober 2013 en februari 2015 plaatsvonden. De gemeente Katwijk heeft het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, omdat de gederfde omzet onder de door hen gehanteerde drempel van 20% bleef. De rechtbank oordeelde dat de schadeadviescommissie een gangbare methode had gehanteerd voor de schadeberekening, maar dat de gemeente de keuze voor de drempel onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank stelde zelf een drempel van 15% vast, maar oordeelde dat de omzetdaling van eiseres met 14,8% niet in aanmerking kwam voor vergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor eiseres geen vergoeding ontving. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1706

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Chr. Lagerweij-Duits),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigden: mr. F.P. van Galen en mr. P.H. de Lange).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om vergoeding van nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft mr. D.R. van der Meer en mr. F.X. Cozijn benoemd tot rechter-commissarissen en hen opgedragen een regiezitting te houden. De regiezitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met zaaknummers SGR 17/4682, SGR 17/4705, SGR 17/5629, SGR 18/2431 en SGR 18/4826. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres waren voorts [A] en [B] aanwezig. Voor eiseres was ook aanwezig [C], adviseur ([C]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook waren namens verweerder aanwezig [D] en [E]. Verweerder heeft zich ten slotte doen vergezellen door [F], de voorzitter van de Adviescommissie Nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Katwijk.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Katwijk was een van de zwakke schakels van de Nederlandse kust. De primaire waterkering in Katwijk liep dwars door het centrum en voldeed niet meer aan de veiligheidsnormen van de Waterwet. Bij besluit van 27 februari 2013 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Rijnland (Rijnland) het projectplan ‘Kustversterking Katwijk’ vastgesteld. Dit projectplan voorzag in een wijziging van de primaire waterkering bestaande uit de aanleg van een dijk-in-duinconstructie evenwijdig aan de kust. Hiertoe diende de bestaande duinenrij verbreed te worden en is in de duinen een dijk aangelegd. De hoogte van de dijk-in-duinconstructie langs de Boulevard varieert. De kruinhoogte van de dijk is gelegen op NAP + 7,5 meter (m). Het duin dat over de dijk heen ligt, volgt de hoogte van het bestaande duin, variërend van NAP + 8 m ter hoogte van het centrum tot NAP +11 m à +12 m ter hoogte van het noordelijk en zuidelijke gedeelte van de Boulevard. De kruinbreedte is 11 m. Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland beslist over de goedkeuring van het kustversterkingsplan. Bij uitspraak van 4 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het tegen het besluit omtrent goedkeuring ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarmee is vorenbedoeld projectplan rechtens onaantastbaar geworden.
1.2.
Aangezien kustversterking ten koste zou gaan van de bestaande parkeervoorzieningen aan zee, bestond bij de gemeente Katwijk de wens om een ondergrondse parkeergarage in de dijk-in-duinconstructie in te passen door deze tussen de dijk en de Boulevard aan te leggen. Het kustversterkingsplan en de parkeergarage pasten niet binnen het op dat moment geldende planologische regime. Bij besluit van
19 februari 2013, verzonden op 6 maart 2013, heeft Katwijk vooruitlopend op het bestemmingsplan ‘Kustwerk Katwijk’ en in afwijking van de toen nog vigerende bestemmingsplannen, een omgevingsvergunning verleend voor het maken van een dijk-in-duinconstructie en het verlengen van het uitwateringskanaal ten behoeve van de kustversterking te Katwijk. De inwerkingtreding van dit afwijkingsbesluit vond plaats na afloop van de bezwaartermijn van zes weken. Het bestemmingsplan ‘Kustwerk Katwijk’ is op 4 april 2013 door de raad van de gemeente Katwijk vastgesteld. Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de Afdeling de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daarmee is dat bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
1.3.
Tussen oktober 2013 en februari 2015 is het project Kustwerk Katwijk uitgevoerd, bestaande uit de kustversterking en de bouw van de parkeergarage. De kustversterking is daarbij in opdracht van Rijnland uitgevoerd, de realisatie van de ondergrondse parkeergarage door verweerder.
2. Sinds 1 maart 1999 exploiteert eiseres een mobiele [KIOSK] aan de boulevard van Katwijk. Mevrouw [B] en de heer [A] zijn beiden sinds
1 maart 1999 vennoten van eiseres. Op 4 december 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een jaarronde standplaatsvergunning voor de verkoop van vis en aanverwante artikelen op de boulevard ter hoogte van het [plein] in Katwijk. Bij besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder de gevraagde standplaatsvergunning verleend voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Op grond hiervan mocht eiseres de [KIOSK] in deze periode van maandag tot en met zaterdag, van 10:00 uur tot en met 20:00 uur exploiteren. In het verleningsbesluit is vermeld dat de plaats waar de kiosk geplaatst wordt in het gebied ligt waar werkzaamheden voor het project Kustwerk Katwijk zullen plaatsvinden en dat die werkzaamheden naar verwachting voor 31 december 2014 afgerond zullen zijn.
3. Bij brief van 26 april 2016 heeft (de financieel adviseur van) eiseres verzocht om toekenning van nadeelcompensatie ter zake van inkomensschade die zij heeft geleden als gevolg van de uitvoering van het project Kustwerk Katwijk. Eiseres claimt schade te hebben geleden in het kalenderjaar 2014, omdat zij haar [KIOSK] tijdelijk heeft moeten sluiten ten behoeve van de verplaatsing en omdat de parkeerplaats naast de [KIOSK] verwijderd werd. Ook heeft zij schade geleden door de hinder en de overlast die zij heeft ondervonden van de bouwwerkzaamheden van de ondergrondse parkeergarage. Zij heeft haar schade begroot op € 21.421,-.
4.1.
Vervolgens is de aanvraag doorgestuurd naar de adviescommissie nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Katwijk (de schadeadviescommissie) met het verzoek verweerder te adviseren over de aanvraag.
Op 21 september 2016 heeft de adviescommissie een hoorzitting gehouden. Op 7 juni 2017 heeft de schadeadviescommissie een conceptadvies uitgebracht. Eiseres, Rijnland en verweerder hebben hierop hun zienswijze kenbaar gemaakt. Het definitieve rapport van de schadeadviescommissie dateert van 12 juli 2017. Verweerder heeft het (definitieve) rapport van de schadeadviescommissie aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. Het verzoek om nadeelcompensatie is afgewezen omdat de omzetschade onder het in aanmerking genomen normaal (maatschappelijk) ondernemersrisico van 20% blijft.
4.2.
Het tegen het primaire besluit ingediende bezwaarschrift is ter advies aan de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Katwijk (bezwaarschriftencommissie) voorgelegd. Op 10 januari 2018 heeft de bezwaarschriftencommissie een hoorzitting gehouden. Op 22 januari 2018 heeft zij haar advies uitgebracht. Volgens de bezwaarschriftencommissie kan het primaire besluit in stand blijven.
4.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Nadeelcompensatie juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregels nadeelcompensatie Kustwerk gemeente Katwijk (de Beleidsregels
)kent het college van burgemeester en wethouders degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden of taken in het kader van het project Kustwerk Katwijk, bijvoorbeeld door te besluiten of tot het geven van opdracht voor uitvoeringswerkzaamheden, schade lijdt of zal lijden op zijn aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet, of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregels nadeelcompensatie Kustwerk gemeente Katwijk past het college van burgemeester en wethouders de Verordening Schadevergoeding Rijnland 2012 en de Verordening Nadeelcompensatie Rijnland toe, met dien verstande dat waar in de verordeningen wordt gesproken over Rijnland, gelezen moet worden “gemeente Katwijk” en daar waar wordt gesproken over het college, gelezen moet worden “het college van burgemeester en wethouders van Katwijk”.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Beleidsregels worden verzoeken die ná
12 februari 2016 zijn ingediend, zoals dat van eiseres, afgehandeld volgens de procedurebepalingen van de Verordening nadeelcompensatie Rijnland.
5.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening nadeelcompensatie Rijnland (de Verordening) kent het college de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe, indien een bestuursorgaan van Rijnland in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
Schadeoorzaken
6.1.
Niet in geschil is dat verweerder met de bouw van de parkeergarage uitvoering heeft gegeven aan de rechtmatige uitoefening van haar publiekrechtelijke bevoegdheden.
6.2.
Evenmin is in geschil dat er voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de rechtmatige oefening door of namens verweerder van de uitvoering van het project Kustwerk Katwijk en door eiseres geleden schade.
6.3.
Partijen verschillen van mening over welke schadeoorzaken in het kader van de uitvoering van het project Kustwerk Katwijk kunnen worden onderscheiden en of het door eiseres daardoor ondervonden nadeel is toe te rekenen aan Rijnland of aan verweerder.
6.4.
In haar advies heeft de schadeadviescommissie de feitelijke werkzaamheden in het kader van Kustwerk Katwijk uiteengezet. Daarbij heeft de schadeadviescommissie aangegeven of het nadeel dat eiseres heeft ondervonden als gevolg van die werkzaamheden is toe te rekenen aan Rijnland of aan verweerder.
In de periode tot en met april 2014 is de kustversterking gerealiseerd, waarbij de werkzaamheden op 1 april 2014 nagenoeg waren afgerond en het strand per die datum weer werd opengesteld. Volgens de schadeadviescommissie is de overlast die eiseres in deze periode heeft ondervonden toe te rekenen aan Rijnland.
In de periode van eind maart 2014 tot en met medio april 2014 zijn in opdracht van Katwijk voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de ondergrondse parkeergarage uitgevoerd. De feitelijke ontgraving ten behoeve van de parkeergarage is op 28 maart 2014 gestart. De voorbereidende werkzaamheden die in maart hebben plaatsgevonden, waren zeer gering naar aard en intensiteit en niet of nauwelijks te relateren aan de overlast die eiseres heeft ondervonden bij de exploitatie van de [KIOSK]. Gelet op de overwegende invloed, aard en omvang van de werkzaamheden is het in de maand maart 2014 ondervonden nadeel toe te rekenen aan Rijnland. In de periode van medio april 2014 tot en met eind december 2014 is de parkeergarage gerealiseerd. In de periode september en oktober 2014 zijn er werkzaamheden verricht voor de ruimtelijke inrichting van het gebied. Hieronder vielen het maken van een boardwalk, verlichting en het aanbrengen van helmgras op het duin. Deze werkzaamheden waren zodanig gering van aard dat deze volgens de schadeadviescommissie geen invloed hebben gehad op de exploitatie van eiseres.
6.5.
Verweerder heeft, in navolging van de schadeadviescommissie, als uitgangspunt genomen dat het nadeel dat eiseres als gevolg van het project Kustwerk Katwijk heeft ondervonden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 is toe te rekenen aan de werkzaamheden ten behoeve van de kustversterking en in de periode vanaf 1 april 2014 tot 31 december 2014 is toe te rekenen aan de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse parkeergarage.
Bewijsaanbod
7.1.
Eiseres biedt aan getuigen te laten horen ter onderbouwing van haar stelling dat op korte afstand van de [KIOSK] werkzaamheden in het kader van de parkeergarage hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om P. Guijt, financieel adviseur van eiseres, die in de bezwaarfase reeds een schriftelijke verklaring heeft afgelegd.
7.2.
Voorgenoemde getuige heeft, samengevat weergegeven, schriftelijk verklaard dat in de directe omgeving van de [KIOSK] in 2014 werkzaamheden hebben plaatsgevonden die overlast en omzetverlies hebben veroorzaakt.
7.3.
De rechtbank wijst het bewijsaanbod, in de vorm van het horen van getuigen, af. Hiertoe overweegt de rechtbank dat door verweerder niet wordt betwist dat er werkzaamheden in het kader van het project Kustwerk Katwijk in de directe omgeving van de [KIOSK] hebben plaatsgevonden. In geschil is of de door die werkzaamheden ondervonden hinder aan verweerder kan worden toegerekend. De waarnemingen van de getuige kunnen aan die beoordeling redelijkerwijs niet bijdragen. In de schriftelijke verklaring wordt weliswaar naar voren gebracht dat werkzaamheden in het kader van het project Kustwerk Katwijk werden uitgevoerd, echter daarmee staat nog niet vast dat het daarbij gaat om werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de parkeergarage.
Tijdelijke sluiting van de [KIOSK] vanwege de verplaatsing
8.1.
Eiseres voert aan dat de [KIOSK] in september 2013 enkele dagen gesloten is geweest, omdat zij de [KIOSK] ten behoeve van (de voorbereiding van) het project Kustwerk Katwijk iets naar het zuiden moest verplaatsen. Volgens eiseres is de schade die zij door deze tijdelijke sluiting heeft geleden, namelijk de omzet die zij hierdoor heeft misgelopen, ten onrechte niet bij de beoordeling van de schadeadviescommissie betrokken.
8.2.
Ter zitting heeft Rijnland naar voren gebracht dat de verplaatsing van de [KIOSK] niet in september 2013, maar in september 2014 heeft plaatsgevonden. De werkzaamheden in het kader van het project Kustwerk Katwijk zijn namelijk pas in oktober 2013 gestart. De rechtbank vindt steun voor de juistheid van dit standpunt in het dossier, te weten in de aanvraag van 26 april 2016. In deze aanvraag geeft de financieel adviseur van eiseres namelijk aan dat eiseres in 2014, en niet 2013, onder andere schade heeft geleden vanwege de tijdelijke sluiting van de [KIOSK] ten behoeve van de verplaatsing. Dit sluit aan bij hetgeen Rijnland ter zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de stelling van eiseres te volgen, aangezien uit het dossier blijkt dat in 2013 geen (tijdelijke) verplaatsing van de [KIOSK] heeft plaatsgevonden. Het betoog faalt derhalve.
Aanleg nieuwe (bevoorradings)weg
9.1.
Eiseres stelt voorts dat de schadeadviescommissie de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de parkeergarage, in het bijzonder de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg, onvoldoende heeft meegenomen in haar advies. De voormalige bevoorradingsweg bevond zich exact op één van de te realiseren in- en uitgangen van de ondergrondse parkeergarage. De bouw van de parkeergarage maakte de verplaatsing van de voormalige bevoorradingsweg en inrit haars inziens dan ook noodzakelijk. Deze nieuwe bevoorradingsweg was tevens bedoeld als toegangsweg voor hulpdiensten die tijdens de bouw van de parkeergarage geen gebruik konden maken van de bestaande verharde strandopgang ter hoogte van de Voorstraat. Het ondervonden nadeel als gevolg van de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg is dan ook toe te rekenen aan verweerder.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in maart 2014 een nieuwe bevoorradingsweg is aangelegd die vanaf de Boulevard achter de [KIOSK] en langs strandpaviljoen
[X] naar strandpaviljoen SunSet Beach en de andere op het strand gelegen strandpaviljoens liep. Via deze weg konden de strandpaviljoens op het strand tijdens de bouw van de parkeergarage bevoorraad blijven worden. Ook kon deze weg worden gebruikt door hulpdiensten. De aanleg van deze nieuwe bevoorradingsweg maakte voorts de aanleg van een nieuwe weg naar de bouwketen mogelijk. Deze weg liep direct achter [X] langs, evenwijdig aan de Boulevard.
9.3.
De rechtbank overweegt dat indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door die deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om nadeelcompensatie van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
9.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de schadeadviescommissie de door eiseres genoemde voorbereidende werkzaamheden niet heeft meegenomen en meegewogen in het advies. In hoofdstuk 3 van het advies heeft de schadeadviescommissie de feitelijke werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van het project Kustwerk Katwijk weergegeven en beoordeeld. Daarbij heeft de schadeadviescommissie vermeld dat er voorbereidende werkzaamheden hebben plaatsgevonden voordat met de bouw van de parkeergarage werd gestart. Een aantal werkzaamheden, waaronder de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg, heeft zij expliciet genoemd. De omstandigheid dat de schadeadviescommissie niet alle voorbereidende werkzaamheden heeft opgesomd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de schadeadviescommissie deze niet heeft meegenomen en meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er in zoverre geen onjuiste feitenvaststelling plaatsgevonden en heeft verweerder dan ook van het advies mogen uitgaan.
9.5.
Verweerder heeft zich, in navolging van het advies van de schadeadviescommissie en de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt gesteld dat het door eiseres ondervonden nadeel in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 is toe te rekenen aan de werkzaamheden ten behoeve van de kustversterking en in de periode vanaf
1 april 2014 aan de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse parkeergarage. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de verplaatsing van de bevoorradingsweg ten behoeve van de kustversterking heeft plaatsgevonden. Deze weg diende te worden verwijderd om de dijk-in-duin te realiseren.
9.6.
De rechtbank overweegt dat in het projectplan is opgenomen dat de parkeergarage en alle daaraan verwante zaken als de in- en uitritten, de stijgpunten en de nooduitgangen niet onder het projectplan vallen en dat de parkeergarage door verweerder is ontwikkeld. Hieruit leidt de rechtbank af dat alle overige werkzaamheden in het kader van de herinrichting die los staan van de ondergrondse parkeergarage worden geacht wel onder het projectplan te vallen en zijn uitgevoerd door of in opdracht van Rijnland.
9.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat de verwijdering van de oude bevoorradingsweg nodig was om ter plaatse de dijk-in-duin te realiseren. Het enkele feit dat op de plek van de voormalige bevoorradingsweg later één van de in- en uitgangen van de parkeergarage zou komen te liggen, maakt niet dat daarmee de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg is toe te rekenen aan verweerder. Ook op de locatie van de strandopgang ter hoogte van de Voorstraat is eerst de dijk-in-duin aangelegd als gevolg waarvan die strandopgang al niet meer begaanbaar was. De omstandigheid dat deze weg ook tijdens de bouw van de parkeergarage niet kon worden gebruikt, betekent niet dat de toerekening van de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg aan verweerder daarmee is gegeven. Nog daargelaten of eiseres als gevolg van de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg inkomensschade heeft geleden, is de rechtbank van oordeel dat de aanleg van die weg, gezien de inhoud en de strekking van het projectplan ter zake de herinrichting zoals ook door de schadeadviescommissie is onderzocht, in verband moet worden gebracht met de kustversterking en niet met de bouw van de parkeergarage. Het betoog van eiseres slaagt dan ook niet.
Gebruik bevoorradingsweg en weg naar de bouwketen
10.1.
Eiseres stelt dat zij hinder heeft ondervonden van het verkeer over de nieuwe bevoorradingsweg en de nieuwe weg naar de bouwketen. Enerzijds ging het daarbij om verkeer naar de strandpaviljoens om deze te bevoorraden. Anderzijds ging het om (zwaar) bouwverkeer in de nabijheid van de [KIOSK] dat over de nieuwe weg naar de bouwketen liep. Deze ondervonden hinder en de daaruit voortvloeiende schade is volgens eiseres toe te rekenen aan verweerder.
10.2.
Voor zover eiseres betoogt dat zij in 2014 hinder heeft ondervonden van het bevoorradingsverkeer over de bevoorradingsweg, ziet de rechtbank niet in hoe deze verkeersbewegingen toegerekend kunnen worden aan de parkeergarage, nu deze daar geheel los van staan. Het betoog van eiseres faalt in zoverre.
10.3.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn in het verweerschrift naar voren gebrachte standpunt dat de tijdelijke hinder als gevolg van het verkeer over de weg naar de bouwketen, voor zover dat kan worden toegerekend aan de werkzaamheden ten behoeve van de parkeergarage, relatief beperkt is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de verkeershinder ernstiger was dan waarvan verweerder is uitgegaan. Weliswaar heeft eiseres foto’s in het geding gebracht en ter zitting getoond waarop een shovel en graafmachines te zien zijn, maar blijkens de verbeelding en de data waarop deze zijn genomen, is het bouwverkeer dat daarop te zien is te relateren aan de sloopwerkzaamheden die eind november, begin december 2014 in de directe nabijheid van de [KIOSK] hebben plaatsgevonden. Het ging daarbij om het slopen van de resterende opslagruimtes, de oude kademuur en de trap tussen strandpaviljoen [X] en de Boulevard, welke werkzaamheden zijn uitgevoerd in het kader van de kustversterking. Dat op diezelfde foto’s een bord te zien is met daarop de vermelding ‘in-/uitrit bouwverkeer’ wil niet zeggen dat daarmee ook vaststaat dat er bouwverkeer over de weg achter de [KIOSK] langs naar de bouwketen liep. Aannemelijker is dat die vermelding betrekking heeft op de hiervoor genoemde sloopwerkzaamheden. Ook in zoverre faalt het betoog van eiseres.
Vervallen parkeerplaatsen
11.1.
Eiseres stelt voorts dat zij vanwege het vervallen van in totaal 46 parkeerplaatsen in de directe nabijheid van de [KIOSK] minder goed bereikbaar was tijdens de bouw van de parkeergarage. De schadeadviescommissie heeft de verminderde parkeergelegenheid nabij de [KIOSK] ten onrechte niet in haar advies betrokken. Volgens eiseres is het verdwijnen van het parkeerterrein met 40 parkeerplaatsen aan de Boulevard (P40) een direct gevolg van de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg. Deze weg is dwars door P40 geprojecteerd. Eiseres betwist dat zij ter compensatie van de vervallen parkeerplaatsen gebruik heeft kunnen maken van een tijdelijk parkeerterrein tegenover de Vuurbaak. De ontstane verminderde bereikbaarheid en de daaruit voortvloeiende schade in 2014 dient volgens eiseres dan ook te worden toegerekend aan verweerder.
11.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat bezoekers van de [KIOSK] voor de uitvoering van het project Kustwerk Katwijk gebruik konden maken van twee parkeerterreinen in de onmiddellijke nabijheid. Op het eerste aan de Boulevard gelegen parkeerterrein konden ongeveer 40 auto’s worden geparkeerd (P40). Het andere terrein was gelegen tussen
[X] en restaurant [RESTAURANT] en bestond uit 24 parkeerplaatsen (P24). Vast staat dat P40 voor aanvang van de bouw van de parkeergarage geheel is opgeheven en dat P24 is teruggebracht tot 18 parkeerplaatsen.
11.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de schadeadviescommissie de vervallen parkeerplaatsen ten onrechte niet in haar advies heeft betrokken. Blijkens het definitieve advies heeft de schadeadviescommissie kennisgenomen van de maandfaseringskaarten, de nieuwsbrieven en de tijdlijn van de uitvoering. De schadeadviescommissie heeft dus kennisgenomen van de relevante omstandigheden van het geval. Verder acht de rechtbank van belang dat de verminderde bereikbaarheid vanwege het vervallen van de parkeerplaatsen besproken is tijdens de hoorzitting op 21 september 2016. Naar het oordeel van de rechtbank was het advies van de schadeadviescommissie dan ook niet gebrekkig dan wel onzorgvuldig en kon verweerder op dat advies afgaan. Op grond van de Verordening bestond er voor verweerder ook geen verplichting om de zaak (opnieuw) ter advisering aan de schadeadviescommissie voor te leggen.
11.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de opheffing van de hiervoor genoemde parkeerplaatsen is toe te rekenen aan verweerder. Daarnaast houdt hen verdeeld de vraag of er in 2014 ter compensatie van de vervallen parkeerplaatsen andere (tijdelijke) parkeerplaatsen beschikbaar waren.
11.5.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervallen van P40 moet worden toegerekend aan het kustversterkingsproject. Deze parkeerplaatsen zijn verdwenen onder de dijk-in-duinconstructie en de nieuwe strandopgang, tevens bevoorradingsweg.
11.6.
Nu de rechtbank in het bovenstaande reeds tot het oordeel is gekomen dat de aanleg van de nieuwe bevoorradingsweg niet is toe te rekenen aan verweerder, gaat het betoog van eiseres dat het vervallen van de parkeerplaatsen daarmee verband houdt en eveneens aan verweerder is toe te rekenen, reeds daarom niet op. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het vervallen van de parkeerplaatsen in verband staat met het kustversterkingsproject dat door en in opdracht van Rijnland is uitgevoerd. Eiseres heeft nog naar voren gebracht dat de parkeerplaatsen niet onder de dijk-in-duinconstructie en de nieuwe strandopgang kunnen zijn verdwenen, omdat dit vanwege de hoogteverschillen ruimtelijk onmogelijk is. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat de parkeerplaatsen niet letterlijk onder de dijk-in-duinconstructie en de nieuwe strandopgang zijn verdwenen, maar dat deze plaats hebben moeten maken voor die constructie, waaronder begrepen de herinrichting ter plaatse. De rechtbank ziet zich gesteund in haar oordeel door de tekening die als bijlage 3E (Situatie dijk en uitwateringskanaal Katwijk ARCADIS 3 augustus 2012) bij het projectplan is gevoegd, en waarop in de stukken wordt ingegaan. Op die tekening is duidelijk te zien dat de dijk-in-duin over de opgeheven parkeerplaatsen is geprojecteerd. In het verweerschrift heeft verweerder te kennen gegeven dat de dijk nog iets zuidelijker is komen liggen ten opzichte van die tekening, maar dat de dijk nog steeds over een deel van de parkeerplaatsen is komen te liggen. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat hiervoor is gekozen om een verplaatsing van [X] over een geringe afstand te voorkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.
11.7.
Gelet op het voorgaande kan de vraag of de vervallen parkeerplaatsen in 2014 zijn gecompenseerd onbesproken blijven. Of eiseres inkomensschade heeft geleden door het vervallen van genoemde parkeerplaatsen en of deze al dan niet tijdelijk zijn gecompenseerd, zijn vragen die thuis horen in een nadeelcompensatieprocedure gericht tegen Rijnland.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
12.1.
Eiseres stelt dat verweerder en Rijnland op grond van artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk moeten worden geacht voor de geleden schade, aangezien de schade het gevolg is van elkaar overlappende gebeurtenissen waarbij beide bestuursorganen nauw met elkaar hebben samengewerkt, waardoor het zeer complex is te begroten welke schade het gevolg is van welke overheidshandeling.
12.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog over de hoofdelijke aansprakelijkheid. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat geen sprake is van een situatie waarbij niet met zekerheid kan worden gezegd welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor welk overheidshandelen.
Berekening van de schade
13.1.
In haar advies heeft de schadeadviescommissie de omvang van de inkomensschade over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 berekend. Uit die berekening volgt dat eiseres in die periode een omzet heeft gederfd van € 42.022,-. De totale normomzet over het jaar 2014 heeft zij berekend op € 283.767,-. De gederfde omzet in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 bedraagt daarmee 14,8% van de normomzet op jaarbasis.
13.2.
Verweerder heeft het advies van de schadeadviescommissie, waaronder de berekening van de inkomensschade, overgenomen.
13.3.
Eisers stelt dat de schadeadviescommissie de geleden inkomensschade niet juist heeft berekend en te laag heeft vastgesteld. Volgens eiseres dient te worden uitgegaan van een normomzet van € 299.045,- en een omzetderving en schadebedrag van € 57.300,- over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Eiseres verwijst in dit verband naar de door [C] uitgebrachte deskundigenberichten, waaronder het bericht van
7 november 2018 dat in beroep is ingediend.
13.4.1.
De rechtbank stelt vast dat de schadeadviescommissie de schade heeft begroot op basis van de omzetbenadering. Bij deze benadering wordt de omzetdaling als gevolg van de schadeveroorzakende ingreep geïdentificeerd. Hiertoe dient de normomzet te worden bepaald, te weten de omzet die naar redelijke verwachting zou zijn behaald in de schadeperiode, de schade-ingreep weggedacht. De normomzet wordt berekend door een referentieperiode vast te stellen en de in die referentieperiode behaalde omzetten te corrigeren voor inflatie naar een peildatum voorafgaand aan het schadejaar. Daarna wordt van deze gecorrigeerde omzetten het gemiddelde genomen en ten slotte wordt op dit gemiddelde een branchecorrectie toegepast. Op basis van de omzetdaling wordt vervolgens de gederfde brutowinst berekend. Op de gederfde brutowinst worden de kostenbesparingen in mindering gebracht die verondersteld zijn als schadebeperkende maatregelen te zijn doorgevoerd. Het resultaat van de omzetbenadering, de brutowinst minus de bespaarde kosten, is dan de gederfde winst.
13.4.2.
De door de schadeadviescommissie toegepaste wijze van berekenen is, zo is door de Afdeling meerdere malen overwogen, binnen het stelsel van nadeelcompensatie een gangbare en geaccepteerde methode om de schade te berekenen. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1650). Het feit dat de financieel deskundige van eiseres een ander model hanteert en dat daar misschien ook voordelen aan kleven, betekent niet dat de door de schadeadviescommissie gehanteerde methode daarom al onjuist of ondeugdelijk zou zijn of dat het advies van de schadeadviescommissie op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het begroten van schades moeten altijd keuzes worden gemaakt. Het gaat erom dat die keuzes redelijk en aanvaardbaar zijn. In dit verband wijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3819). De door de schadeadviescommissie gehanteerde berekeningsmethode acht de rechtbank, in navolging van de Afdeling, op zichzelf dus redelijk en aanvaardbaar. Eiseres zal concrete feiten en omstandigheden moeten aandragen waarom toch getwijfeld kan worden aan de berekening van de schadeadviescommissie.
13.5.1.
Eiseres stelt dat de schadeadviescommissie de schade die eiseres over de maand september 2013 heeft geleden vanwege de gedwongen tijdelijke verplaatsing en sluiting van de [KIOSK] ten onrechte niet heeft betrokken bij de schadeberekening. Daarnaast heeft de schadeadviescommissie ten onrechte geen correctie toegepast over deze maand. Volgens eiseres is de omzet over september 2013 niet representatief vanwege de sluiting van de [KIOSK]. De schadeadviescommissie had dan ook een correctie moeten toepassen op de omzet over deze maand.
13.5.2.
De rechtbank volgt bovenstaande standpunten van eiseres niet. Zoals is vastgesteld in rechtsoverweging 8.2. heeft de tijdelijke verplaatsing en sluiting van de [KIOSK] namelijk niet in september 2013, maar in september 2014 plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de schadeadviescommissie een correctie had moeten toepassen over de maand september 2013 of dat zij de in die maand geleden schade bij de beoordeling had moeten betrekken. Immers is niet gebleken dat eiseres in de maand september 2013 schade heeft geleden of dat de door de schadeadviescommissie meegenomen omzet over die maand niet juist is. Het betoog faalt.
13.6.1.
Voorts stelt eiseres dat de schadeadviescommissie een verkeerde referentieperiode heeft toegepast. Volgens eiseres laat de omzetontwikkeling over de jaren 2011 tot en met 2013 een bestendig stijgende lijn zien en had daarom alleen het jaar voorafgaand aan het schadejaar, het jaar 2013, als referentieperiode in acht moeten worden genomen.
13.6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van
15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650, en van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2677) wordt binnen het stelsel van nadeelcompensatie de omvang van de gestelde schade doorgaans berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzetten te vergelijken met de gerealiseerde omzetten in een referentieperiode. Uitgangspunt daarbij is dat deze periode in voldoende mate representatief dient te zijn voor de ontwikkeling van de omzetten in de schadeperiode, de schadeveroorzakende ontwikkeling weggedacht. Het is gebruikelijk om van een periode van drie jaar uit te gaan en bij een stabiel verloop van de omzetten deze te middelen en de uitkomsten daarvan als referentieomzet te hanteren. Van dit uitgangspunt kan en moet soms worden afgeweken. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de omzetontwikkeling over deze drie jaren een bestendig dalende of stijgende ontwikkeling laat zien. In het geval van een bestendig dalende of stijgende omzet zou middeling over drie jaren immers tot gevolg hebben dat de verslechtering of verbetering van de omzet voorafgaande aan de schadeperiode niet wordt betrokken bij de schadeberekening.
13.6.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de omzetontwikkeling van eiseres over de jaren 2011 tot en met 2013 een bestendig stijgende lijn laat zien. Uit het definitieve schadeadvies blijkt dat de schadeadviescommissie de jaren 2012 en 2013 als referentieperiode heeft genomen, omdat de omzet in deze jaren een stuk hoger was dan in de jaren daarvoor. In het definitieve schadeadvies heeft de schadeadviescommissie toegelicht dat wanneer de referentieperiode uit meerdere jaren bestaat, de omzetten omgerekend moeten worden naar eenzelfde waardepeildatum. Daartoe heeft de schadeadviescommissie de omzetten over 2012 en 2013 gecorrigeerd voor inflatie en daarna het rekenkundig gemiddelde van deze twee omzetten bepaald. De schadeadviescommissie heeft het rekenkundig gemiddelde in dit geval bepaald op € 269.229,-. De rechtbank acht de keuze van de schadeadviescommissie voor de jaren 2012 en 2013 als referentieperiode in plaats van enkel het jaar 2013 niet onredelijk dan wel onaanvaardbaar. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het rekenkundig gemiddelde van de omzetten over 2012 en 2013 hoger ligt dan de omzet over 2013. De omzet over 2013 is door de schadeadviescommissie namelijk bepaald op € 267.010.-. Eiseres is dan ook niet benadeeld door de keuze van de schadeadviescommissie. Het betoog faalt.
13.7.
De rechtbank concludeert dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende reden vormt om aan de berekening van de schadeadviescommissie te twijfelen. Dit betekent dat verweerder de door eiseres geleden schade op het bedrag van € 42.022,- heeft mogen stellen. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding een financieel deskundige te benoemen om de schade definitief voor haar te berekenen.
Normaal (maatschappelijk) ondernemersrisico
14.1.
De rechtbank dient zich vervolgens te buigen over de vraag voor wiens rekening de berekende schade dient te komen.
14.2.
Uit het definitieve advies van 12 juli 2017 volgt dat de schadeadviescommissie, gelet op de aard en de duur van de werkzaamheden, de omvang van de geleden schade en de onzekere aard van de rechtsverhouding, een ondergrens in de vorm van het normale ondernemersrisico heeft gehanteerd van 20% van de omzet op jaarbasis. Verweerder heeft dit percentage overgenomen.
14.3.
De vraag of schade tot het normale maatschappelijke risico (lees: het normale ondernemersrisico) behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer van belang of de overheidshandeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. Verder zijn onder meer de aard en de duur van de overheidshandeling en de aard en de omvang van de toegebrachte schade van belang. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3986.
14.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1198), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Deze komt daarbij beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalitébeginsel.
14.5.
Blijkens haar (definitieve) advies heeft de schadeadviescommissie zich op het standpunt gesteld dat de verbeteringswerkzaamheden aan waterkeringen als een normale maatschappelijke ontwikkeling dienen te worden beschouwd. Dit geldt ook voor de tijdelijke werkzaamheden ten behoeve van de kustversterking in Katwijk. De schadeadviescommissie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ingrepen in de infrastructuur, waaronder verkeersmaatregelen en de gevolgen daarvan voor de ondernemingen en bewoners in de omgeving van de locatie waar deze ingreep plaatsvindt, beschouwd worden als normaal maatschappelijke ontwikkelingen en in beginsel behoren tot het normaal maatschappelijk risico.
14.6.
Verweerder heeft zich, in navolging van de schadeadviescommissie, op het standpunt gesteld dat het bouwen van een parkeergarage, waarvan de ruwbouw 4,5 maand en de totale bouw 10 maanden heeft geduurd, in een gebied met een voorheen bestaand groot parkeerprobleem, over welk project jarenlange besluitvorming heeft plaatsgevonden en uitvoerig met de betrokkenen is gecommuniceerd, moet worden aangemerkt als een normale maatschappelijke ontwikkeling.
14.7.1.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de geleden schade het gevolg is van een zeer uitzonderlijke situatie, die niet is aan het merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het betreft een uniek project. De bouw van de ondergrondse parkeergarage is niet aan te merken als een infrastructurele maatregel. Daarnaast speelden nog meer buitengewone omstandigheden. Zo was sprake van bovenmatige hinder en overlast gedurende het gehele zomerseizoen van 2014, terwijl eiseres juist in het zomerseizoen bijna al haar omzet behaald. Verder was de inkomensschade die eiseres heeft geleden substantieel in omvang. Ten slotte is geen sprake van een onzekere rechtsverhouding. Eiseres moet inderdaad jaarlijks een standplaatsvergunning aanvragen, echter deze vergunning wordt altijd automatisch verleend.
14.7.2.
Anders dan eiseres betoogt, is de bouw van de parkeergarage aan te merken als een infrastructurele ingreep, nu deze een onderdeel vormt van het totaal van onroerende voorzieningen die het verkeer regelen. Deze ingreep was niet ingegeven door een calamiteit of onvoorziene omstandigheid. Dat het parkeerprobleem in Katwijk moest worden opgelost was al langer bekend en lag in de lijn der verwachting. De door eiseres genoemde omstandigheden geven geen aanleiding voor het oordeel dat de bouw van de parkeergarage niet is aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. De dijk-in-duinconstructie is uitgevoerd conform het projectplan en van vertraging of wijzigingen in de uitvoering is de rechtbank niet gebleken. Uit de gedingstukken blijkt niet dat gegarandeerd is dat de bouw van de parkeergarage uitsluitend in de winter zou plaatsvinden. De duur van de werkzaamheden is ook niet abnormaal lang geweest. Verder was de [KIOSK] ten tijde van de bouw van de parkeergarage bereikbaar en operationeel, zij het in mindere mate. Wel heeft eiseres hinder ondervonden van de werkzaamheden. Dit wordt door verweerder ook niet ontkend. Het bestaan van overlast maakt evenwel niet dat het aanleggen van de parkeergarage niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Het betoog faalt.
14.8.1.
Eiseres stelt subsidiair dat verweerder ten onrechte heeft gekozen voor verdiscontering van het normaal maatschappelijk risico (lees: normaal ondernemersrisico) in de vorm van een drempel in plaats van een korting. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt eiseres dat de drempelmethode volgens vaste rechtspraak uitsluitend is bedoeld voor reguliere infrastructurele werkzaamheden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Kustwerk Katwijk is een uniek project waarbij buitengewone omstandigheden spelen die zij onder het primaire standpunt reeds uiteen heeft gezet. Het toepassen van een korting van 15% acht eiseres redelijk.
14.8.2.
De rechtbank is niet gebleken van vaste jurisprudentie op grond waarvan alleen een drempel mag worden toegepast bij reguliere infrastructurele maatregelen. Door de Afdeling is het toepassen van een drempel ook bij niet gebruikelijke infrastructurele werkzaamheden aanvaard. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:127). In deze uitspraak werd overigens niet alleen een drempel, maar ook een korting toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook, in navolging, van de schadeadviescommissie, een drempel mogen hanteren.
14.9.
In geschil is ten slotte de hoogte van de gehanteerde drempel.
14.10.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een drempel van 20% heeft gehanteerd in plaats van een bij deze situatie passende drempel. Een drempel van 20% is een unicum en is bovendien onredelijk hoog. De eerdergenoemde buitengewone omstandigheden van het geval geven aanleiding om de drempel te verlagen. Daarnaast heeft eiseres het gehele recreatieseizoen overlast en hinder ondervonden van de bouwwerkzaamheden, terwijl het de bedoeling was om deze werkzaamheden in het winterseizoen te laten plaatsvinden. Er was sprake van verminderde parkeergelegenheid en de [KIOSK] was nauwelijks bereikbaar door de bouwhekken, verkeersafzettingen en zandhopen. Gelet op het voorgaande had een veel lagere drempel toegepast moeten worden. Volgens eiseres ligt een drempel van 8% meer in de rede. Een drempel van 8% sluit aan bij de ontwikkelingen in de nadeelcompensatiepraktijk en wordt ook toegepast door andere gemeenten, zoals de gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam en de gemeente Midden-Groningen. Bovendien wordt deze drempel aanbevolen door de Stichting Adviesbureau Onroerende zaken. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650.
14.11.
In het definitieve advies van 12 juli 2017 geeft de schadeadviescommissie aan dat sommige bestuursorganen een normaal ondernemersrisico van 15% van de omzet op jaarbasis hanteren ter zake van tijdelijke omzetderving als gevolg van de uitvoering van infrastructurele werken. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de duur van de werkzaamheden, de bereikbaarheid van de desbetreffende onderneming en of het gemiddeld geleden omzetverlies al dan niet als onevenredig dient te worden aangemerkt. Volgens de schadeadviescommissie heeft de Afdeling deze benadering als rechtens aanvaardbaar gekwalificeerd. Blijkens de rechtspraak staat het bestuursorganen vrij een dergelijke drempel te hanteren, ook wanneer dit niet van tevoren schriftelijk is bekendgemaakt. Gelet op het voorgaande gaat de schadeadviescommissie ervan uit dat verweerder aansluiting wenst te zoeken bij deze drempel. In dit geval acht de schadeadviescommissie het hanteren van een drempel van 20% redelijk, gelet op de tijdelijke aard en duur van de werkzaamheden, het feit dat eiseres haar [KIOSK] gedurende de schadeperiode heeft kunnen exploiteren en de onzekere aard van de rechtsverhouding. Verweerder heeft de hoogte van de drempel en de motivering van de schadeadviescommissie overgenomen.
14.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de keuze voor een drempel van 20% van de omzet op jaarbasis onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Dat verscheidende bestuursorganen een drempel van 15% hanteren en dat de Afdeling het hanteren van een dergelijke drempel als rechtens aanvaardbaar heeft gekwalificeerd, betekent niet zonder meer dat een drempel van 15% als uitgangspunt dient te worden genomen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1205) dat zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als drempel hanteert. In dit geval is aan die zwaardere motiveringseisen naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De door verweerder overgenomen motivering van de schadeadviescommissie is namelijk, afgezien van de genoemde onzekere rechtsverhouding en het feit dat eiseres bij verlening van de standplaatsvergunning reeds op de hoogte was gesteld van de geplande werkzaamheden, algemeen van aard en niet toegespitst op de omstandigheden van het geval, de aard van de onderneming van eiseres en de kostenstructuur van die onderneming. Enkel wordt aangegeven dat een drempel van 20%, gelet op, onder andere, de aard en de duur van de werkzaamheden redelijk wordt geacht, waarbij als aanname geldt dat verweerder aansluiting wenst te zoeken bij de door sommige bestuursorganen gehanteerde drempel van 15%. Vervolgens wordt echter niet gemotiveerd wat de invloed van de aard en duur van de werkzaamheden op de hoogte van de drempel is, terwijl evenmin is komen vast te staan dat verweerder een vaste uitvoeringspraktijk kent, waarbij een omzetdrempel voor het normaal ondernemersrisico van 15% in een kalenderjaar hanteert.
14.13.
Gelet op hetgeen onder 14.12. is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsvereiste en het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering tot stand gekomen. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hieronder bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb) of dat zij zelf in de zaak zal voorzien (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb).
14.14.
De rechtbank ziet aanleiding om voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van de schade een ondergrens van 8% van de omzet op jaarbasis te hanteren. Daarbij volgt de rechtbank het voorstel van eiseres, nu verweerder dit voorstel onvoldoende heeft bestreden. Niettemin acht de rechtbank het redelijk om in de onderhavige zaak een hogere drempel te hanteren vanwege de onzekere rechtsverhouding. Het risico dat een jaarlijks aan te vragen standplaatsvergunning een keer niet verleend zal worden, mag naar het oordeel van de rechtbank in de hoogte van de drempel worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres bij het verleningsbesluit van 12 juni 2013, en eerdere verleningsbesluiten, op de hoogte is gesteld van de geplande werkzaamheden in het kader van het project Kustwerk Katwijk. Om genoemde redenen acht de rechtbank ter finale beslechting van het geschil een drempel van 15% van de omzet op jaarbasis in dit geval passend.
14.15.
Nu de drempel naar beneden is bijgesteld, rijst de vraag af eiseres alsnog in aanmerking komt voor een vergoeding van nadeelcompensatie. Zoals in rechtsoverweging 13.7. reeds is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de berekening van de schadeadviescommissie te twijfelen en neemt de rechtbank deze berekening over. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een schadebedrag van € 42.022,-, zijnde 14,8% van de omzet op jaarbasis. De drempel is in deze uitspraak vastgesteld op 15% van de omzet op jaarbasis. Uitgaande van een (norm)omzet op jaarbasis van € 283.767,- komt dit overeen met een bedrag van
€ 42.565,-. De door eiseres geleden inkomensschade overstijgt dit bedrag niet. Dit betekent dat eiseres nog altijd niet in aanmerking komt voor een vergoeding van nadeelcompensatie.
Conclusie
15. Het vorenstaande betekent dat de aanvraag van eiseres om vergoeding van nadeelcompensatie terecht is afgewezen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.304,- (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift, één punt van het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting in de bezwaarfase, 0,5 punt voor het verschijnen ter (inlichtingen)comparitie/verschijnen ter regiezitting en één punt voor het verschijnen ter zitting in de beroepsfase, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
18. Voorts heeft eiseres verzocht om vergoeding van de door haar in de bezwaar- en beroepsfase gemaakte deskundigenkosten. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2162) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
Eiseres heeft de in de bezwaarfase gemaakte deskundigenkosten vastgesteld op € 950. De in de beroepsfase gemaakte deskundigenkosten heeft eiseres vastgesteld op € 1.097,50. De rechtbank acht de declareerde kosten niet redelijk, nu eiseres het gevraagde bedrag niet onderbouwd heeft door middel van urenspecificatie dan wel een factuur. Eiseres heeft enkel aangegeven dat [C] in totaal 7,5 uur aan het opstellen van de in beroep ingediende deskundigenberichten heeft besteed en dat [C] twee uur in rekening brengt voor het aanwezig zijn ter zitting. Zij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden [C] precies verricht heeft. In dit geval acht de rechtbank een tijdsbesteding van 10 uur, namelijk 2 uur voor de zitting en 8 uur voor het opstellen van deskundigenberichten, tegen een forfaitair tarief van € 75,- per uur voor het verlenen van niet-juridische bijstand inzake de schadeberekening redelijk. De rechtbank sluit daarbij aan bij de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van € 750,- (10 X € 75,-) aan deskundigenkosten.
19. De totale vergoeding van proceskosten bedraagt derhalve € 3.054,- (€ 2.304,- +
€ 750,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.054,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. F.X. Cozijn en mr. M. Rigter, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach en mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffiers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.