ECLI:NL:RBDHA:2019:5351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
C/09/544983 / HA ZA 17-1311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling maatregelen preventie vogelgriep en de gevolgen voor pluimveehouders met vrije-uitloopkippen

In deze zaak vorderden pluimveehouders, die zich richten op het houden van vrije-uitloopkippen, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden vanwege de ophokplicht die was ingesteld in het kader van de bestrijding van vogelgriep. De eisers stelden dat de ophokplicht, die van 9 november 2016 tot 19 april 2017 gold, hen onevenredig had benadeeld en dat de Staat tekort was geschoten in zijn informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de Staat bij het instellen van de ophokplicht een ruime beleidsvrijheid toekomt en dat de maatregelen niet onrechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende hadden aangetoond dat zij onevenredig waren benadeeld ten opzichte van andere pluimveehouders. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om bij het nemen van maatregelen rekening te houden met de belangen van de betrokken sector, maar ook dat de sector zelf een verantwoordelijkheid heeft om zich voor te bereiden op de risico's die inherent zijn aan hun bedrijfsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/544983 / HA ZA 17-1311
Vonnis van 29 mei 2019
in de zaak van
1
[eisende partij sub 1] ,te [plaats 1] ,
2
[eisende partij sub 2] ,
te [plaats 2] ,
3
[eisende partij sub 3] ,te [plaats 3] ,
4
[eisende partij sub 4] ,te [plaats 4] ,
5
[eisende partij sub 5] ,
te [plaats 2] ,
6
[eisende partij sub 6] ,te [plaats 5] ,
7
[eisende partij sub 7] ,te [plaats 6] ,
8
[eisende partij sub 8] ,te [plaats 7] ,
9
[eisende partij sub 9] ,te [plaats 8] ,
10
[eisende partij sub 10] ,te [plaats 9] ,
11
[eisende partij sub 11] ,te [plaats 10] ,
12
[eisende partij sub 12] ,
te [plaats 11] ,
13
[eisende partij sub 13] ,te [plaats 12] ,
eisers,
advocaat: mr. J.G.A. Linssen, te Tilburg,
TEGEN
STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT),te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mr. E.H. Pijnacker Hordijk, mr. M.P. Botman en mr. G.A. Dictus, te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eisende partij sub 1 c.s.] van 7 december 2017 met producties 1-60;
- de conclusie van antwoord van de Staat met producties 1-35;
- het tussenvonnis van 28 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 31 januari 2019, met de daarin genoemde stukken, en de reactie op het proces-verbaal van [eisende partij sub 1 c.s.] van 21 februari 2019 en van de Staat van 15 februari 2019. Het proces-verbaal wordt met inachtneming van deze opmerkingen gelezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn pluimveehouders die zich toeleggen op het houden van zogeheten vrije-uitloopkippen.
2.2.
In Europese regelgeving is vastgelegd aan welke normen bedrijfsvoering van pluimveehouders moet voldoen om eieren met het predikaat vrije uitloopeieren op de markt te kunnen brengen. Op grond van artikel 1 sub a van Bijlage II bij Verordening (EG) 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (hierna verordening EG 589/2008) mochten – in de periode die in dit geding van belang is – de eieren van vrije uitloopkippen die langer dan twaalf weken opgehokt zitten niet langer als vrije uitloopeieren worden verkocht. Als dat zich voordoet zullen de eieren als scharreleieren worden verkocht.
2.3.
De marktprijs voor vrije uitloopeieren ligt per ei circa 2,5 tot 3 cent hoger dan de prijs die voor scharreleieren.
2.4.
Vogelgriep vormt een continue dreiging voor de pluimveesector. Het vogelgriepvirus (Aviaire Influenza, AI) kent een laagpathogene en een hoogpathogene variant. De hoogpathogene variant (HPAI) veroorzaakt ernstige ziekteverschijnselen en plotselinge sterfte in een koppel, dat wil zeggen dieren die samen in een eenheid gehuisvest zijn. De laatste jaren vormt hoogpathogene vogelgriep een dreiging met een grote impact voor het pluimvee in Nederland en in Europa. Sommige vogelgriepvirussen, met name de hoogpathogene variant, kunnen eveneens gevaarlijk zijn voor de mens.
2.5.
Vogelgriep kan in Nederland worden geïntroduceerd of worden overgedragen op de volgende wijzen:
- door import van levende vogels of andere risicovolle pluimveeproducten,
- door versleping met transportmiddelen (mest) of personen,
- via personen die dieren of dierlijke producten meenemen uit gebieden waar de infectie aanwezig is en
- via wilde (water)vogels waaronder trekvogels.
2.6.
In 2003 en 2014 hebben in Nederland uitbraken van de hoogpathogene vogelgriep plaatsgevonden. In 2005-2006 en 2007 hebben uitbraken van een ook voor de mens gevaarlijke vogelgriep plaatsgevonden.
2.7.
Voor de vogelgriep geldt een in het Europese recht verankerde bestrijdingsplicht.
2.8.
In 2007 heeft het ministerie van Economische Zaken (op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) en de daarop geënte nationale regelgeving, alsmede op grond van de bestrijdingsrichtlijn aviaire influenza 2005/94/EG en overige Europese regelgeving) het Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza (hierna: het beleidsdraaiboek) opgesteld, dat in september 2013 is herzien. De Staat gebruikt versie 2.0 van dit beleidsdraaiboek als uitgangspunt voor te nemen maatregelen. Het beleidsdraaiboek, dat is afgestemd met alle relevante partijen, waaronder ook brancheorganisaties uit de pluimveesector, bevat als een van de mogelijk te nemen maatregelen een landelijke ophokplicht. Het beleidsdraaiboek houdt verder onder meer in:

1.1 INLEIDING / DISCLAIMER
Dit draaiboek dient als uitgangspunt voor de preventie en bestrijding van aviaire influenza (AI), ook wel vogelgriep of klassieke vogelpest genoemd. Het beleidsdraaiboek is een handleiding voor een effectief en zorgvuldig optreden van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Het dient enerzijds als een “checklist” voor de te nemen maatregelen bij een uitbraak en anderzijds worden de verschillende maatregelen en beleidsbeslissingen onderbouwd en toegelicht.
Tijdens een uitbraak kan door de verantwoordelijke bewindspersoon worden afgeweken van de in dit draaiboek beschreven lijn, indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Aan het draaiboek kunnen geen rechten worden ontleend. (…)”
Hoofdstuk 5: Samenvatting bestrijding HPAI:
Scenario’s en beleidsinstrumenten(…)
5.1
INLEIDING
Dit hoofdstuk vormt voor de bestrijding van HPAI de kern van dit draaiboek. In dit hoofdstuk worden scenario’s geschetst. Per scenario wordt aangegeven bij welke fase uit het EZ-handboek Crisisbesluitvorming zij behoren en welke maatregelen worden ingezet.
Tijdens een uitbraak kan door een verantwoordelijke bewindspersoon worden afgeweken van de in dit draaiboek beschreven lijn. (…)
De beschreven scenario’s zijn een weergave van mogelijke situaties die zich kunnen voordoen. Dit houdt echter niet in dat er zich in de praktijk geen andere situaties kunnen voordoen, bijvoorbeeld een combinatie met een uitbraak van een andere besmettelijke ziekte. (…)”
2.9.
Gedurende een vogelgriepuitbraak voert de Staat frequent bestuurlijk overleg met alle sectorvertegenwoordigers, waaronder de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie en de stichting Avined, waarbij alle relevante aspecten van een te treffen maatregel worden besproken.
2.10.
In 2014-2015 heeft een uitbraak van het hoogpathogene vogelgriepvirus plaatsgevonden. De Staat heeft toen een landelijke ophokplicht opgelegd die, omdat geen nieuwe vondsten waren gedaan van met het H5N8 virus besmette vogels, is opgeheven juist voor het verstrijken van de in 2.2 genoemde 12 wekentermijn.
2.11.
In 2016 heeft opnieuw een uitbraak van het vogelgriepvirus plaatsgevonden. Vanaf 27 oktober 2016 zijn uit diverse lidstaten van de Europese Unie (EU) meldingen gekomen van de zeer besmettelijke variant van de vogelgriep HPA1, variant H5N8, bij wilde vogels.
2.12.
Op 8 november 2016 heeft de Europese Commissie van de EU de lidstaten in verband met voormelde meldingen gevraagd om verhoogde waakzaamheid.
2.13.
Op 9 november 2016 zijn in de buurt van Monnickendam enkele dode futen en kuifeenden met vogelgriep, de hoogpathogene variant, gevonden. Naar aanleiding daarvan is de deskundigengroep dierziekten bijeengeroepen.
2.14.
De deskundigengroep dierziekten is ingesteld om de staatssecretaris van advies te voorzien over de veterinair-technische aspecten van de preventie en de bestrijding van besmettelijke dierziekten. In de deskundigengroep zijn verschillende disciplines vertegenwoordigd (epidemiologen, virologen, praktiserend dierenartsen), die op grond van hun wetenschappelijke of ervaringsdeskundigheid zijn gevraagd lid te worden. Verslagen van de deskundigengroep zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website www.deskundigengroepdierziekten.nl.
2.15.
Op 9 november 2016 heeft de staatssecretaris, op basis van de richtlijn 2005/94 EG en art. 17 Gwwd, op grond van het advies van de deskundigengroep dierziekten en mede op verzoek van de sector zelf, een landelijke ophok- en afschermplicht afgekondigd, met de “Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016”, Stcrt. 18 november 2016, nr. 62375, welke gold voor alle commercieel gehouden gevogelte in Nederland. De toelichting op de regeling houdt onder meer in:
“De afgelopen weken hebben meerdere lidstaten melding gedaan van hoogpathogene vogelgriep van het type H5N8 bij wilde watervogels. (…) Vandaag, 9 november 2016, is ook in Nederland H5vogelgriep vastgesteld bij wilde watervogels. De deskundigengroep dierziekten bevestigt in de bijeenkomst van 9 november 2016 dat er sprake is van een aanzienlijk hoger risico voor de Nederlandse pluimvee sector voor de insleep van het H5N8 virus. Om insleep op pluimveebedrijven te voorkomen heeft een landelijke ophok- en afschermplicht een toegevoegde waarde omdat pluimveebedrijven met een uitloop een veel groter risico hebben op de insleep van vogelgriep vanuit de wildwaterpopulatie. In Nederland zijn veel wilde watervogels en veel pluimveebedrijven. Een landelijke ophok- en afschermplicht draagt daarom substantieel bij aan het verminderen van dit risico. (…) “
2.16.
De Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 is daarna een aantal malen aangepast, waarbij aanvullende maatregelen zijn getroffen om de risico’s van het vogelgriepvirus in te dammen.
2.17.
Vanaf de uitbraak van het vogelgriepvirus in Nederland in 2016 tot de intrekking van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 heeft de deskundigengroep, op basis van recente gegevens en ontwikkelingen in Nederland en Europa, diverse malen schriftelijk advies uitgebracht aan de staatssecretaris, aanvankelijk wekelijks, te weten op 9 november 2016, 16 november 2016, 22 november 2016, 28 en 30 november 2016, 7 december 2016, 22 december 2016, 23 januari 2017, 14 februari 2017, 22 februari 2017, 7 maart 2017, 27 maart 2017, 7 april 2017 en op 19 april 2017.
2.18.
Het verslag van de deskundigengroep dierziekten van 23 januari 2017 houdt onder meer in:
“(…)
1. Wat is het risico van insleep van vogelgriep H5N8 op Nederlandse pluimveebedrijven vanuit wilde vogels vergeleken met a) januari 2015 en b) december 2016?
Antwoord 1a: Ten opzichte van januari 2015 (na de uitbraken in 2014) is het insleeprisico van het HPAI H5N8 vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven nu hoger.
Dit antwoord is gebaseerd op de volgende opmerkingen:
• Er was recent (11 januari) een primaire uitbraak van HPAIH5N8 op een hobbylocatie in Den Dolder. Deze uitbraak is hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door wilde watervogels.
• Er zijn in 2016 veel meer besmette vogels (levende en met name dood) gevonden dan in 2014 en begin 2015.
• Het virus is in 2016 in veel meer wilde vogelsoorten en op meer locaties gevonden dan in 2014.
• De virusaantallen in mestmonsters van levende smienten in 2016, waar het HPAI H5N8 virus werd aangetoond, waren zeer hoog.
• Bij de huidige temperaturen kan het virus lang in de omgeving overleven.
Antwoord 1b: Ten opzichte van december 2016 is het insleeprisico van het HPAI H5N8 vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven verlaagd.
Dit antwoord is gebaseerd op de volgende waarnemingen:
• Het aantal dode vogels dat wordt gerapporteerd is sterk afgenomen.
• Dode vogels die worden ingezonden zijn sinds 23 december steeds negatief.
De onzekerheid van deze conclusie is echter groot:
• In januari heeft geen actieve monitoring plaatsgevonden van levende wilde vogels.
• In 2005 was er tijdens de H5N1 epidemie in Europa na een afname van de sterfte onder wilde vogels weer een opleving in februari.
• Bij de huidige omgevingstemperaturen kan het virus lang in de omgeving overleven.
• Het is onzeker of er een directe relatie bestaat tussen sterfte in wilde watervogels en het besmettingsrisico vanuit het milieu. (…)”
2.19.
De staatssecretaris heeft regelmatig de Tweede Kamer met kamerbrieven over de bestrijding van de vogelgriep geïnformeerd, te weten op 9 november 2016, 14 november 2016, op 22 november 2016, op 26 november 2016, op 1 december 2016, op 2 december 2016, op 15 december 2016, op 13 januari 2017, op 17 januari 2017, op 27 januari 2017, op 10 februari 2017, op 10 maart 2017, op 29 maart 2017, op 13 april 2017. Deze kamerbrieven zijn openbaar en worden, ook op internet, gepubliceerd.
2.20.
De staatssecretaris heeft op 27 januari 2017 besloten dat de landelijke ophokplicht van kracht blijft. De hierover die dag aan de Tweede Kamer gezonden brief (Kamerstuk II, 2016-17, 28 807, nr. 207) houdt onder meer het volgende in:
“(…) Op 17 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in de vogelgriepepidemie in Nederland en Europa (…). Met deze brief informeer ik u over de huidige stand van zaken rondom hoogpathogene vogelgriep van het type H5N8 en over de maatregelen, in het bijzonder de ophokplicht.
Situatie in Europa
De situatie in Europa blijft onrustig. Zowel bij landen in de nabijheid van Nederland – Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – als ook in enkele andere lidstaten van de Europese Unie zijn recent nog nieuwe uitbraken van vogelgriep bij pluimveebedrijven gemeld. Italië heeft op 23 januari jl. de eerste uitbraak van vogelgriep bij pluimvee gemeld. Daarnaast hebben veel lidstaten met vogelgriep besmette dode wilde vogels gemeld.
Situatie in Nederland
Sinds 25 december 2016 is er geen uitbraak van vogelgriep bij commercieel gehouden pluimvee meer geweest. Wel is op 24 januari jl. bij een hobbyhouder in Bemmel in Gelderland vogelgriep vastgesteld. De vogels op deze locatie zijn geruimd. Vandaag is een besmetting bij een hobby-houder in Medemblik vastgesteld. De vogels op deze locatie zullen worden geruimd. De laatste gevonden dode besmette wilde vogel dateert van 20 januari jl. De laatste beschermings- en toezichtsgebieden, die rond Zoeterwoude en rond de uitbraak in Rees in Duitsland, worden op resp. 26 en 27 januari opgeheven.
Maatregelen
Ook na het opheffen van de laatste beschermings- en toezichtsgebieden zijn nog steeds diverse landelijke maatregelen voor pluimveebedrijven van kracht. Een belangrijke maatregel om de kans op introductie van virus op pluimveebedrijven te verkleinen is de ophokplicht. Deskundigen in binnen- en buitenland zijn van mening dat dit een effectieve maatregel is. Ik heb op 9 november 2016 de ophokplicht ingesteld na de eerste vondsten van met vogelgriep besmette dode wilde vogels in Nederland.
Op 23 januari jl. heeft de Deskundigengroep Dierziekten een risico-inschatting gegeven van de actuele vogelgriepdreiging in Nederland (www.deskundigengroepdierziekten.nl). De deskundigen geven aan dat ten opzichte van januari 2015 (de maand na de uitbraken in 2014 toen de ophokplicht werd opgeheven) het insleeprisico van het HPAI H5N8 vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven nu hoger is. Dit wordt gestaafd door de recente besmettingen bij de twee hobbyhouderijen in Den Dolder en Bemmel op 11 en 24 januari jl. De situatie in ons omringende landen is evenmin stabiel, onder andere blijkend uit de recente uitbraken in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Daarom heb ik besloten de ophokplicht vooralsnog in stand te houden. De komende weken zal ik de situatie blijven volgen, ook in overleg met de deskundigen, om te bezien hoe lang verlengen van de ophokplicht veterinair gezien nodig is.
Voor vrije-uitloopbedrijven heeft de ophokplicht, indien die langer dan 12 weken achtereen wordt opgelegd, consequenties voor de status van de eieren. De Europese Uitvoeringsverordening voor handelsnormen voor eieren bepaalt dat bij veterinaire beperkingen de eieren van hennen met vrije-uitloop toch als zodanig in de handel mogen worden gebracht als de beperking (het ophokken) niet langer dan 12 weken duurt. Voor een groot aantal vrije-uitloopbedrijven duurt deze 12-wekentermijn tot en met 1 februari 2017. Dat betekent dat de eieren van deze pluimveebedrijven vanaf 2 februari as. niet meer kunnen worden verkocht als vrije-uitloopei. Ze kunnen wel worden verkocht als scharrelei, maar dit leidt, vanwege de lagere prijs voor scharreleieren, tot economische schade voor deze pluimveehouders. Daarnaast kan door het extra aanbod van uitloopeieren op de markt voor scharreleieren, de prijs voor scharreleieren ook onder druk komen te staan. In de afgelopen maanden heb ik diverse keren met de pluimveesector overlegd over de problematiek en mogelijke oplossingen. Tijdens het VAO Dierziekten en Antibiotica op 22 december jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 39, item 3) en in mijn brief van 13 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 960) aan uw Kamer heb ik toegezegd te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor behoud van de handelsstatus van vrije-uitloopeieren bij een eventuele verlenging van de ophokplicht. In het AO van 18 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 963) heb ik u een eerste toelichting gegeven op de ondernomen acties. Mijn inzet was allereerst gericht op een oplossing voor de kortetermijn-problematiek bij het aflopen van de 12-wekentermijn op 2 februari as. Aangezien de verwachting is dat de Europese Unie ook de komende jaren vaker en op uitgebreide schaal zal worden geconfronteerd met (dreigingen van) uitbraken van vogelgriep, waarbij het veterinair noodzakelijk zal zijn pluimvee op te hokken, is mijn inzet daarnaast ook gericht op het zoeken van een structurele oplossing voor deze problematiek. In december en januari zijn er op ambtelijk niveau diverse gesprekken geweest met de Europese Commissie (DG Santé en DG Agri) en met verschillende lidstaten van de Europese Unie om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de handelsstatus van de vrije uitloopeieren te kunnen behouden bij een ophokplicht langer dan 12 weken. De gesprekken dienden tevens om steun te verkrijgen voor een oplossing op de korte en de langere termijn.
Ik heb dit punt geagendeerd op de Landbouw- en Visserijraad op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nrs. 960 en 962). Daarbij heb ik de Europese Commissie verzocht om een incidentele derogatie van de regelgeving op de korte termijn en om mee te denken over een structurele oplossing. Het probleem speelt ook in andere door vogelgriep getroffen lidstaten van de Europese Unie en een aantal heeft mijn initiatief gesteund.
Eurocommissaris Hogan gaf tijdens de landbouwraad aan bereid te zijn te kijken of er mogelijkheden zijn voor acties op korte termijn. Na intensief contact is gebleken dat dit niet mogelijk is en dat er geen derogatiemogelijkheden zijn op de korte termijn. De Europese Commissie is wel bereid te zoeken naar een structurele oplossing voor de lange termijn. Daarover is het Ministerie van Economische Zaken met de Commissie in gesprek. Ook wordt met sectorpartijen en andere lidstaten overlegd over hoe een dergelijke oplossing er inhoudelijk uit zou kunnen zien.
Communicatie
Het besluit om de ophokplicht te verlengen heb ik gedeeld met vertegenwoordigers van de pluimveesector en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL). Met hen heb ik tevens besproken of er oplossingen mogelijk zijn in de markt voor de problematiek van de statuswijziging van de eieren. Het realiseren van dergelijke oplossingen is een aangelegenheid van private partijen in de markt. Ik ben graag bereid binnen de grenzen van de bestaande (Europese) regelgeving mee te werken aan praktische oplossingen. (…)”
2.21.
Op 2 februari 2017 is de zogenoemde 12 wekentermijn verstreken.
2.22.
De staatssecretaris meent dat beslissingen tot het doen voortduren van een ophokplicht tot het bedrijfsrisico van de pluimveehouder behoren, zo blijkt uit een op 10 maart 2017 op www.pluimveeweb.nl gepubliceerd artikel “’Verplichte ophokplicht is bedrijfsrisico’”.
2.23.
Achtenveertig eisende partijen, onder wie [eisende partij sub 1 c.s.] hebben op 29 maart 2017 een kort geding aangespannen tegen de Staat en gevorderd om de Staat te bevelen informatie te verstrekken en zorgvuldig over de ophokplicht te beslissen en eisers daarover te berichten en, als de Staat daaraan niet voldoet, hem te bevelen de ophokplicht op te heffen, met een voorschot op de door eisers geleden schade.
2.24.
Per 19 april 2017 is de landelijke ophokplicht opgeheven (Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 april 2017, nr. WJZ/17059754, tot wijziging van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 in verband met de intrekking van de ophok- en afschermplicht, het verbod op wedstrijden en tentoonstellingen en de vervoersbeperkingen, Stcrt. 25 april 2017, nr. 23732). De toelichting op de regeling houdt onder meer in:
“De deskundigengroep dierziekten heeft op 19 april 2017 een nieuwe risicobeoordeling gemaakt voor de insleep van vogelgriep in Nederland. Het insleeprisico vanuit wilde vogels is ten opzichte van januari 2015 nog enigszins verhoogd, maar dit risico is ten opzichte van de laatste vergadering (7 april 2017) afgenomen. Bovendien zet de dalende trend met betrekking tot de vondsten van besmette wilde vogels en besmette bedrijven in de Europese Unie nu duidelijk door. Ten opzichte van januari 2017 is het insleeprisico vanuit bedrijven uit de Europese Unie en vanuit Nederland naar beneden bijgesteld.
Op basis van deze beoordeling acht ik het verantwoord de landelijke maatregelen voor de preventie van vogelgriep verder af te bouwen. De risico’s zijn nu zodanig laag dat de ophok- en afschermplicht (…) niet langer noodzakelijk zijn. (…)”
2.25.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 24 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:4214) de vorderingen van achtenveertig eisers, onder wie [eisende partij sub 1 c.s.] , afgewezen. Hij was van oordeel dat, nu de landelijke ophokplicht inmiddels was opgeheven, eisers bij een deel van hun vorderingen geen belang meer hadden. Voorts behoefde de Staat niet meer informatie te geven dan hij had gedaan. Van onzorgvuldige besluitvorming was, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, evenmin sprake. Ook de vordering tot schadevergoeding is afgewezen.
2.26.
Per 25 november 2017 is de Europese regelgeving aldus gewijzigd dat bedrijven met een handelsstatus voor vrije-uitloopeieren deze status tot zestien weken na het instellen van een ophokplicht behouden (Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2168 van de Commissie van 20 september 2017 tot wijziging van Verordening (EG) 589/2008 wat betreft de handelsnomen voor eieren van hennen met vrije uitloop wanneer de toegang van de hennen tot de uitloop in de openlucht is beperkt, PbEU 22 november 2017, L 306, p.6).
2.27.
Inmiddels is afgekondigd de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2017, Stctr. 18 december 2017, nr. 72144. De Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 is hierbij ingetrokken. Een volgende landelijke ophokplicht is afgekondigd, in verband met verband met nieuwe gevallen van vogelgriep. Ook de bij de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2017 ingestelde ophokplicht is inmiddels (op 13 april 2018) opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad samengevat -:
I.
in verband met de (ingevolge deRegeling maatregelen preventie vogelgriep 2016ingestelde, rb.) ophokplicht van 9 november 2016 tot en met 19 april 2017:
Primair
A. de Staat te veroordelen aan [eisende partij sub 1 c.s.] alle informatie te verschaffen over de wijze waarop en op grond waarvan de beslissingen tot het instellen van de ophokplicht, de continuering daarvan en de opheffing op 19 april 2017 daarvan zijn genomen;
B.
indien en voor zover de Staat daaraan niet deugdelijk en tijdig voldoet:
te verklaren voor recht dat het toepassen van de ophokplicht jegens [eisende partij sub 1 c.s.] onrechtmatig was en de Staat te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat;
Subsidiair
te verklaren voor recht dat het toepassen van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep van 9 november 2016 en meer in het bijzonder het opleggen en langer dan twaalf weken continueren van de ophokplicht jegens [eisende partij sub 1 c.s.] onrechtmatig was en de Staat te veroordelen tot schadevergoeding;
II.
in verband met allein de toekomstte nemen beslissingen omtrent het instellen, handhaven/continueren en/of opheffen van een ophokplicht:
Primair
de Staat te bevelen aan eisers alle informatie te verschaffen over de wijze waarop en op grond waarvan de beslissingen tot het instellen van de ophokplicht, de continuering daarvan en de opheffing daarvan telkens zullen worden genomen;
Subsidiair
de Staat te bevelen zich strikt te houden aan het in het beleidsdraaiboek omschreven beleid van regionalisering en versoepeling van de maatregelen per regio waar mogelijk, alsmede om, conform de in voornoemd beleidsdraaiboek genoemde criteria, zorgvuldig te beslissen en de afweging gemotiveerd kenbaar te maken,
alsmede om vanaf het begin van een uitbraak zorg te dragen voor zorgvuldige en actieve monitoring en onderzoek naar de wijze van insleep en verspreiding van vogelgriep en daarvan regelmatig schriftelijk verslag te doen;
III. waarbij aan de veroordelingen onder I. primair, en/of II. primair en/of subsidiair een dwangsom moet worden verbonden,
IV. met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit geding is aangespannen door [eisende partij sub 1 c.s.] , houders van vrije-uitloopkippen die stellen te zijn getroffen door de bij de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 ingestelde landelijke ophokplicht. [eisende partij sub 1 c.s.] onderkennen dat vogelgriep voor hun branche een geducht bedrijfsrisico is. Zij menen dat een ophokplicht geen slechte zaak is. Zij achten het instellen van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 op zichzelf niet onrechtmatig. Maar, zo menen zij, het instellen en handhaven van een dergelijke regeling is onrechtmatig indien daarbij niet
tevenswordt voorzien in een deugdelijke en transparante informatievoorziening die de pluimveehouders in staat stelt hun belangen en risico’s in te schatten en af te wegen. Aan die noodzakelijke informatievoorziening heeft het volgens [eisende partij sub 1 c.s.] ontbroken. [eisende partij sub 1 c.s.] wensen schadevergoeding, maar bovenal verlangen zij openheid en duidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop met de ophokplicht wordt omgegaan. Zij stellen niet te kunnen inschatten onder welke omstandigheden een ophokplicht zal worden ingesteld, gecontinueerd of opgeheven.
4.2.
De Staat bestrijdt het gevorderde. Hij betoogt primair dat [eisende partij sub 1 c.s.] door de burgerlijke rechter in hun schadevordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, in verband met het in de artikelen 85 tot en met 91 Gwwd opgenomen gesloten vergoedingenstelsel.
Toegang tot de burgerlijke rechter
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De Gwwd kent inderdaad een gesloten vergoedingenstelsel. Op grond daarvan kan, in de daarin genoemde gevallen, een besluit worden uitgelokt waartegen een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Doorgaans staat dit eraan in de weg dat een eiser met zijn vordering bij de burgerlijke rechter terecht kan. Echter de Gwwd beoogt slechts een tegemoetkoming in de schade te bieden, zo volgt uit het bepaalde in afdeling 2 van hoofdstuk VIII van die wet. Een ‘tegemoetkoming’ is niet zonder meer op één lijn te stellen met een (door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderde) schadevergoeding. Daarbij komt dat [eisende partij sub 1 c.s.] noch op grond van artikel 86 noch op grond van artikel 90 Gwwd voor zo’n tegemoetkoming in aanmerking komen. Immers, er zijn geen kippen van [eisende partij sub 1 c.s.] gedood of onschadelijk gemaakt. Zij zouden dus zijn aangewezen op toepassing van de hardheidsclausule van artikel 91 Gwwd. Van [eisende partij sub 1 c.s.] kan niet worden verlangd dat zij een beroep doen op de hardheidsclausule, om langs die weg eventueel (niet meer dan slechts) een ‘tegemoetkoming’ in de schade te verkrijgen, waar zij menen recht te hebben op grond van een (volledige) vergoeding van geleden schade op grond van onrechtmatig handelen.
Landelijke ophokplicht zonder informatievoorziening onrechtmatig?
4.4.
De Staat betwist dat van onrechtmatig handelen sprake is. De rechtbank overweegt als volgt. De Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 is een algemeen verbindend verklaard voorschrift, door de staatssecretaris afgekondigd op grond van de Gwwd. Bij het tot stand brengen van een dergelijke regeling komt de staatssecretaris een grote mate van beleidsvrijheid toe. Dit brengt mee dat de rechtbank de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 terughoudend moet toetsen. De vaststelling en uitvoering ervan kan onrechtmatig worden geoordeeld op de grond dat sprake is van willekeur in dier voege dat de staatssecretaris, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van de totstandbrenging van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift heeft kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moeten worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in ons staatsbestel, zoals deze mede in art. 11 Wet Algemene Bepalingen tot uiting komt, meebrengen dat de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet betrachten. Voorts zullen gebreken in de motivering van het desbetreffende voorschrift of van de bepaling waarop het voorschrift is gegrond op zichzelf niet tot onverbindendheid leiden. Wel zal de motivering mede in aanmerking kunnen worden genomen bij de vraag of dit voorschrift de toetsing aan de boven weergegeven maatstaf kan doorstaan, zoals daarbij ook in aanmerking kan worden genomen of in verband met het voorschrift wellicht aan de daardoor in het gedrang komende belangen is tegemoet gekomen door aan eventuele benadeelden enigerlei vorm van vergoeding toe te kennen (zie Hoge Raad 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354, Landbouwvliegers).
4.5.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben naar het oordeel van de rechtbank voor een geslaagd beroep op willekeur onvoldoende gesteld en ook overigens is daarvan niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat sprake was van een uitbraak van vogelgriep en dat de staatssecretaris er daarom voor heeft gekozen om, ingevolge de Gwwd, een landelijke ophokplicht in te stellen. Ook staat vast dat het beleidsdraaiboek hiervoor ruimte laat. De pluimveesector pleegt voorafgaand aan het treffen van een landelijke maatregel of het intrekken daarvan te worden geraadpleegd, bijvoorbeeld via de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie en de stichting Avined. Gesteld noch gebleken is dat dit in dit geval niet is gebeurd. Het afkondigen van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 was als zodanig niet in strijd met het verbod op willekeur, [eisende partij sub 1 c.s.] hebben dit ook niet betoogd. De Staat heeft uiteengezet dat een ophokplicht pas wordt opgeheven als dat veterinair verantwoord is, waarbij de Staat zich onder meer laat adviseren door de deskundigengroep dierziekten. Ook neemt de Staat alle betrokken belangen, waaronder de commerciële belangen van de pluimveehouders, daarbij in aanmerking. Deze keuze komt, gezien de met een ophokplicht te dienen belangen (te weten het voorkomen dat op grote schaal in de sector geruimd moet worden) ook logisch voor. Voor zover [eisende partij sub 1 c.s.] hebben willen betogen dat de continuering van de ophokplicht als zodanig onrechtmatig was hebben zij daartoe, gezien het hiervoor overwogene, onvoldoende gesteld. In verband met hun betoog dat de Staat de ophokregeling niet mocht instellen en continueren zonder adequate informatievoorziening, zal de rechtbank hierna ingaan op de informatievoorziening.
Informatievoorziening onvoldoende?
4.6.
Vaststaat dat de Staat op regelmatige basis overleg pleegt met vertegenwoordigers van de pluimveesector. Langs die weg wordt aan de sector informatie verstrekt en via deze vertegenwoordigers kan de sector zich ook over voorgenomen of getroffen maatregelen uitlaten. Gesteld noch gebleken is dat dit in dit geval niet is gebeurd. Verder heeft de ter advisering van de staatssecretaris opgerichte deskundigengroep dierziekten regelmatig verslag uitgebracht aan de staatssecretaris. Deze verslagen zijn op internet gepubliceerd en voor een ieder raadpleegbaar, dus ook door de pluimveehouders en hun brancheorganisaties. Daarbij heeft de Staat de Tweede Kamer met kamerbrieven op de hoogte gehouden van de tussentijdse ontwikkelingen en van de afwegingen die hij maakt. Deze kamerbrieven zijn openbaar en kunnen door iedereen, ook via internet, worden geraadpleegd. Namens de Staat is ter zitting onweersproken verklaard dat ook relevante kaarten en mappen online te vinden zijn, zodat de uitbraken terug te vinden zijn. Uit de kamerbrief van 27 januari 2017 volgt dat de staatssecretaris de commerciële belangen van de houders van vrije uitloopkippen onder ogen heeft gezien, zij het dat die belangen op dat moment niet tot een opheffing van de ophokplicht hebben geleid omdat dit veterinair nog niet verantwoord werd geacht. Dat in het algemeen met de belangen van de houders met vrije-uitloopkippen rekening wordt gehouden volgt ook uit de omstandigheid dat de Staat bij de Europese Unie heeft bepleit om de, in EU-regelgeving verankerde, 12 wekentermijn te verlengen, hetgeen op een later tijdstip ook is gebeurd. Van de Staat kan niet kan worden verlangd dat hij (meer dan hij in de kamerbrieven en de op de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 en de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2017 gegeven toelichting heeft gedaan), van elke (tussentijdse) afweging steeds gemotiveerd en gedetailleerd rekenschap aflegt. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben desgevraagd ook niet duidelijk kunnen maken welke informatie ze concreet hebben gemist. Tot slot heeft de Staat terecht betoogd dat het informeren van alle pluimveehouders afzonderlijk een onevenredige last zou opleveren. Er is geen rechtsnorm, ook geen ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die meebrengt dat de Staat gehouden zou zijn alle pluimveehouders (onder wie [eisende partij sub 1 c.s.] ) individueel te informeren over (de redenen van) het instellen, continueren of opheffen van een ophokplicht. Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden geoordeeld dat de Staat gehouden was om meer of op andere wijze informatie te verschaffen dan hij (heeft) gedaan en evenmin dat hij dat in de toekomst, in voorkomende gevallen waarin maatregelen worden getroffen, moet gaan doen. De Staat heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld jegens [eisende partij sub 1 c.s.] Een verplichting tot schadevergoeding is er om deze reden dan ook niet.
Moet de Staat zich aan zijn beleidsdraaiboek houden?
4.7.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen in verband met in de toekomst te nemen beslissingen om een landelijke ophokplicht uit te vaardigen daarnaast nog een tweetal bevelen. Allereerst vorderen zij dat de Staat wordt bevolen zich strikt aan zijn eigen beleidsdraaiboek te houden. De Staat heeft dit bestreden.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris komt bij het voeren van beleid, dat wil zeggen de afkondiging van maatregelen in reactie op (dreigende) vogelgriepverspreiding, een ruime beoordelingsvrijheid toe. De rechter dient die vrijheid te respecteren.
4.9.
Uit het beleidsdraaiboek vloeit voort dat het een leidraad bevat met inherente afwijkingsmogelijkheden. De Staat heeft gemotiveerd toegelicht dat hij, bij de bepaling van zijn aanpak, zijn beleidsdraaiboek tot uitgangspunt neemt. Evenwel zijn de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden volgens de Staat noodzakelijk vanwege de verschillende wijze waarop uitbraken van de vogelgriep kunnen verlopen. Uitbraken kunnen immers qua aard en ernst verschillen en sprake kan zijn van een hoog of een laag pathogeen virus. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet bestreden dat uitbraken een verschillend verloop kunnen hebben. Daaruit volgt dat van geval tot geval moet (kunnen) worden beslist welke maatregelen voor een adequate aanpak het meest geëigend zijn. Anders dan [eisende partij sub 1 c.s.] veronderstellen kan uit het beleidsdraaiboek niet de verplichting worden afgeleid om van een landelijke ophokplicht zo snel mogelijk op een meer regionaal gerichte aanpak over te gaan, zodat de ophokplicht stapsgewijs kan worden opgeheven. Dat in het beleidsdraaiboek ten aanzien van verschillende maatregelen regionalisering als optie wordt besproken doet daaraan niet af. Het gevorderde bevel moet dus worden afgewezen. Hetgeen partijen in dit verband verder hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
Moet de Staat worden bevolen te zorgen voor actieve en zorgvuldige monitoring en de verslaglegging daarvan?
4.10.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben uit het verslag van de deskundigengroep dierziekten van 23 januari 2017 afgeleid dat in de maand januari 2017 niet is gemonitord. Zij hebben daarom voorts voor de toekomst gevorderd de Staat te bevelen te zorgen voor actieve en zorgvuldige monitoring en de verslaglegging daarvan. De Staat heeft ook deze vordering bestreden.
4.11.
De Staat heeft de stelling dat in januari 2017 geen monitoring heeft plaatsgevonden, betwist. Hij heeft er op gewezen dat de deskundigengroep dierziekten slechts één van de partijen is die hem informeert, zodat de door [eisende partij sub 1 c.s.] uit het verslag van de deskundigengroep dierziekten getrokken conclusie onjuist is. Verder heeft hij aangevoerd dat het Dutch Wildlife Health Centre doorlopend dode vogels monitort, nu Europese regelgeving daartoe verplicht, en dat ook levende vogels worden gemonitord, zodra de noodzaak daartoe bestaat en zeker in het geval van een uitbraak. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben dit op hun beurt niet weersproken. Nu ook deze vordering ziet op door de staatssecretaris gevoerd beleid, waarbij hem een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, het door [eisende partij sub 1 c.s.] aan hun vordering ten grondslag gelegde niet is komen vast te staan en ook overigens geen grond bestaat voor de veronderstelling dat de Staat op dit punt willekeurig handelt, strandt ook deze vordering.
Uitleg vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] – nadeelcompensatie gevorderd?
4.12.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben in de dagvaarding onder de nummers 116-135 een beroep gedaan op nadeelcompensatie wegens rechtmatige overheidsdaad. Hieraan hebben zij in het petitum niet uitdrukkelijk een vordering gekoppeld. Bij conclusie van antwoord (in paragraaf 6.4, pagina 41/51 tot 47/51) heeft de Staat zich tegen het beroep op nadeelcompensatie inhoudelijk verweerd. Desgevraagd hebben [eisende partij sub 1 c.s.] ter zitting betoogd dat in de vordering onder I subsidiair een vordering tot nadeelcompensatie besloten ligt, stellende dat het onrechtmatig was om te handelen zoals de Staat heeft gedaan zonder [eisende partij sub 1 c.s.] van passende compensatie te voorzien. De Staat heeft zich tegen deze uitleg van het petitum verzet.
4.13.
De rechtbank gaat aan dit verzet voorbij. De rechtbank behoort, om vast te stellen wat eiser vordert, het petitum in samenhang met het lichaam van de dagvaarding te lezen en uit te leggen. In het lichaam van de dagvaarding doen [eisende partij sub 1 c.s.] ook een beroep op nadeelcompensatie en wensen zij voor het door de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016 door hen geleden nadeel gecompenseerd te worden. De Staat heeft dat, zo volgt uit zijn conclusie van antwoord, onderkend. Nu de Staat voorts op dit punt (ook ter zitting) uitvoerig verweer heeft gevoerd, is hij door deze uitleg niet in zijn belangen geschaad. Het door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderde zal op de door hen voorgestane wijze worden opgevat.
Toegang tot de burgerlijke rechter inzake de vordering tot nadeelcompensatie
4.14.
Anders dan de Staat heeft aangevoerd kunnen [eisende partij sub 1 c.s.] in deze vordering ook door de burgerlijke rechter worden ontvangen. Het in de Gwwd opgenomen, gesloten vergoedingenstelsel, staat daaraan niet in de weg. [eisende partij sub 1 c.s.] beogen met hun vordering volledige compensatie van het geleden nadeel te verkrijgen en niet slechts een tegemoetkoming in de schade. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt kan het gevorderde niet via een andere weg worden verkregen.
Nadeelcompensatie toewijsbaar?
4.15.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen in het kader van het beroep op nadeelcompensatie het volgende. De Regeling preventie maatregelen vogelgriep 2016 richt zich tot een omvangrijke groep van alle commerciële pluimveehouders (waar in totaal ruim 107 miljoen dieren worden gehouden). Een zeer beperkte groep daarvan, namelijk de vrije-uitloophouders (die samen slechts ongeveer 5 miljoen kippen houden), ondervindt van de Regeling preventie maatregelen vogelgriep 2016 onevenredig veel nadeel. Het nadeel dat zij lijden door het langer dan twaalf weken voortduren van de ophokplicht is substantieel en bestaat niet alleen uit omzetderving per ei per dag, maar ook uit het (blijvend) verlies van afnemers die hun vrij-uitloopeieren elders in Europa zijn gaan inkopen. Deze schade valt buiten het normale bedrijfsrisico. De Staat heeft volgens [eisende partij sub 1 c.s.] onrechtmatig gehandeld door de ophokplicht langdurig te handhaven, zonder deze groep van houders van vrije-uitloopkippen van een passende compensatie te voorzien. Dit geldt volgens [eisende partij sub 1 c.s.] te meer nu er op Europees niveau compensatiemogelijkheden zijn (subsidies of cofinanciering), waarvan de Staat gebruik had kunnen maken. De Staat heeft betwist dat grond is voor nadeelcompensatie.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt voor schadevergoeding op deze grondslag is dat de onevenredig nadelige - dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijke risico of normale bedrijfsrisico vallende, én op een beperkte groep burgers of ondernemingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of besluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld (égalitébeginsel). Het toebrengen van zodanige, onevenredige schade als gevolg van een op zichzelf rechtmatige overheidshandeling kan jegens de getroffenen daarom onrechtmatig zijn en tot schadevergoeding nopen. Kortom, het moet gaan om een handelen dat het normale maatschappelijke risico of het bedrijfsrisico overstijgt (abnormale last). Bij de beoordeling of daarvan sprake is, is onder meer van belang de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang, in hoeverre die handeling en de gevolgen ervan voorzienbaar zijn voor diegenen die er nadeel door ondervinden, en de aard en omvang van het nadeel/de schade. Bovendien moet het gaan om nadeel dat slechts een beperkte groep burgers/bedrijven treft (speciale last).
Het ligt op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] om voldoende concreet te stellen en onderbouwen, en bij betwisting ook te bewijzen, dat in het onderhavige geval aan deze, cumulatieve, voorwaarden is voldaan.
4.17.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Inherent aan de keuze voor de onderneming gericht op vrije uitloop-kippen is de gevoeligheid voor vogelgriepuitbraken en de in verband daarmee door de overheid te nemen maatregelen die de bedrijfsvoering kunnen verstoren. Dat is een, gezien de - eerder genoemde - continue dreiging van uitbraken van vogelgriep, voorzienbaar en – voor deze sector – normaal te achten bedrijfsrisico. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben onderschreven dat vogelgriep een erkend bedrijfsrisico is. Een ophokplicht is een passende en ook voor houders van vrije-uitloopkippen voorzienbare maatregel in geval van een (dreigende) vogelgriepuitbraak. Dat per keer niet valt te voorzien hoe lang een ophokplicht duurt, maakt dat niet anders. Voorzienbaar zijn eveneens de gevolgen van een langer dan twaalf (nu zestien) wekende durende ophokplicht voor de kwalificatie van vrije-uitloopeieren. Dat groot maatschappelijk en economisch gewicht toekomt aan een zo effectief mogelijke bestrijding daarvan door de overheid hebben zij evenmin bestreden. Daarmee is sprake van een bedrijfsrisico waarop de houders van vrije-uitloopkippen zich bij hun normale bedrijfsvoering kunnen en behoren in te stellen. Aan de eis dat sprake moet zijn van een abnormale last is dus niet voldaan. Reeds deze omstandigheid maakt dat het beroep op nadeelcompensatie strandt.
4.18.
Daar komt nog bij dat [eisende partij sub 1 c.s.] onvoldoende hebben gesteld dat en waarom de in de Regeling preventie maatregelen vogelgriep 2016 opgenomen ophokplicht in dit geval is gaan drukken op een beperkte groep ondernemers, waartoe zij stellen te behoren. De Regeling preventie maatregelen vogelgriep 2016 is meermalen gewijzigd en bevatte ook andere maatregelen dan de ophokplicht (zoals een vervoerverbod van commercieel gehouden pluimvee en een bezoekverbod van inrichtingen van commercieel gehouden gevogelte). Tegen deze achtergrond hebben [eisende partij sub 1 c.s.] geen enkel aanknopingspunt geboden voor de vaststelling dat zij, als houders van vrije-uitloopkippen, ten opzichte van alle door de Regeling preventie maatregelen vogelgriep 2016 getroffen ondernemingen, onevenredig zijn getroffen. Ook als de referentiegroep zou moeten bestaan uit de gehele commerciële pluimveehouderij hebben zij dat niet gedaan. De enkele verwijzing naar het totaal door [eisende partij sub 1 c.s.] gehouden aantal kippen ten opzichte van het totale aantal door de commerciële pluimveehouderij gehouden kippen is daarvoor onvoldoende. Voor een beroep op de speciale last hebben [eisende partij sub 1 c.s.] onvoldoende gesteld.
4.19.
Aan de eisen voor nadeelcompensatie is niet voldaan, zodat ook deze grondslag de vordering niet kan dragen. Of de Staat gebruik had kunnen maken van Europese subsidie- of cofinancieringsmogelijkheden kan, gelet op het bovenstaande, in het midden blijven. Hij was daartoe, ter afwending van eventueel onevenredig nadeel voor [eisende partij sub 1 c.s.] , niet gehouden. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben tot slot ook niet gesteld dat het nalaten deze financiering aan te vragen als separaat onrechtmatig handelen van de Staat moet worden aangemerkt.
4.20.
Ter zitting is gebleken is dat [eisende partij sub 1 c.s.] het liefst zouden zien dat de Staat zijn beleid bij de aanpak van de vogelgriep afstemt met de omringende landen. [eisende partij sub 1 c.s.] betogen dat zij structureel afzetmogelijkheden verliezen omdat zij onder andere (slechtere) omstandigheden moeten produceren dan hun concurrenten in de buurlanden. Dit wordt volgens hen veroorzaakt doordat de Staat, eerder dan bijvoorbeeld Duitsland, overgaat tot het instellen van een landelijke ophokplicht. De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] zijn hier echter niet op toegesneden. Bovendien is namens de Staat gemotiveerd toegelicht dat de situatie in Nederland niet zonder meer en in alle gevallen kan worden vergeleken met de situatie in de omringende landen. Nederland heeft een verhoudingsgewijs grote populatie wilde watervogels en kent bovendien een hoge pluimveedichtheid. Daarbij komt dat in Duitsland (anders dan in Nederland) op regionaal niveau wordt besloten of een ophokplicht wordt ingesteld. Namens de Staat is tot slot betoogd dat en waarom hij bij een uitbraak van de vogelgriep juist het niet instellen van een ophokplicht bijvoorbeeld door (delen van) Duitsland zorgelijk acht.
4.21.
Bij deze stand van zaken moet al het door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderde worden afgewezen. [eisende partij sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.704,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en begroot op € 157,00 aan nakosten, te vermeerderen met € 82,00 in geval van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Vetter, J.M. Willems en M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.