ECLI:NL:RBDHA:2017:4214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
C/09/529477 / KG ZA 17/387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot informatieverstrekking en schadevergoeding in verband met ophokplicht voor pluimvee

In deze zaak, die op 24 april 2017 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit verschillende agrarische bedrijven en maatschappen, vorderingen ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. De eisers vroegen om informatie over de ophokplicht die was ingesteld vanwege de dreiging van vogelgriep en eisten dat de Staat hen zou compenseren voor de schade die zij lijden door deze maatregel. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot informatieverstrekking werd afgewezen, omdat de ophokplicht inmiddels was opgeheven en de eisers geen belang meer hadden bij de gevraagde informatie. De rechtbank stelde vast dat de Staat voldoende informatie had verstrekt over de situatie rondom de vogelgriep en dat er geen sprake was van onzorgvuldige besluitvorming. Ook de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld. De eisers hadden onvoldoende aangetoond dat zij onevenredig benadeeld waren ten opzichte van andere betrokkenen in de sector. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers werden afgewezen en dat zij de proceskosten moesten vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/529477 / KG ZA 17/387
Vonnis in kort geding van 24 april 2017
in de zaak van
1.
[eis1], handelend onder de namen ‘Pluimveebedrijf [eis1] ’, ‘ [eis1] ’ en ‘Landbouwbedrijf [eis1] ’,
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eis2], handelend onder de naam ‘ [eis2] ’,
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eis3], handelend onder de naam ‘ [eis3] ’,
wonende te [woonplaats 3] ,
4. de maatschap
Maatschap [eis4],
gevestigd te Bentelo, gemeente Hof van Twente,
5. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis5], tevens handelend onder de naam ‘Red-L Systems’,
gevestigd te Kerkenveld, gemeente De Wolden,
6. de maatschap
Maatschap [eis6],
gevestigd te Barneveld,
7. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis7],
gevestigd te Harskamp, gemeente Ede,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Pluimveebedrijf [eis8] B.V.,
gevestigd te Dronten,
9. de maatschap
Maatschap [eis9],
gevestigd te Barneveld,
10. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis10],
gevestigd te Woltersum, gemeente Ten Boer,
11. de vennootschap onder firma
Pluimveebedrijf [eis11],
gevestigd te Bergentheim, gemeente Hardenberg,
12. de vennootschap onder firma
VOF [eis12],
gevestigd te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
13. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis13], tevens handelend onder de naam ‘ [eis13] Vechtdal Eieren’
gevestigd te Ommen,
14.
[eis14], handelend onder de naam ‘ [eis14] ’,
wonende te Lunteren, gemeente Ede,
15. de maatschap
MTS [eis15], tevens handelend onder de namen ‘Happy Chicken Farm’, ‘Hallohuis’ en ‘Hallolicht’,
gevestigd te Spier, gemeente Midden-Drenthe,
16. de maatschap
Maatschap [eis16] Landbouwbedrijf,
gevestigd te Uithuizermeeden, gemeente Eemsmond,
17. de vennootschap onder firma
VOF [eis17],
gevestigd te Barneveld,
18.
[eis18], handelend onder de naam ‘ [eis18] ’,
wonende te [woonplaats 5] ,
19. de vennootschap onder firma
[eis19] Veehouderij, tevens handelend onder de naam ‘ [eis19] ’,
gevestigd te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede,
20. de maatschap
Maatschap [eis20],
gevestigd te Odoornerveen, gemeente Borger-Odoorn,
21. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis21],
gevestigd te Poortvliet, gemeente Tholen,
22. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis22], tevens handelend onder de naam ‘Eibaar’,
gevestigd te Den Bommel, gemeente Goeree-Overflakkee,
23. de maatschap
Maatschap [eis23],
gevestigd te Zwiggelte, gemeente Midden-Drenthe,
24. de maatschap
Maatschap [eis24],
gevestigd te Linde, gemeente De Wolden,
25. de maatschap
Maatschap [eis25],
gevestigd te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
26. de maatschap
Maatschap [eis26] Roodeschool,
gevestigd te Middelstum, gemeente Loppersum,
27. de maatschap
Maatschap [eis27],
gevestigd te Zuidwolde, gemeente De Wolden,
28. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Donkers Heidelust B.V.,
gevestigd te Nistelrode, gemeente Bernheze,
29. de maatschap
Maatschap [eis29],
gevestigd te Hengevelde, gemeente Hof van Twente,
30. de maatschap
MTS [eis30],
gevestigd te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn,
31. de vennootschap onder firma
[eis31] Pluimvee, tevens handelend onder de naam ‘ [eis31] Advies’,
gevestigd te Scherpenzeel,
32. de vennootschap onder firma
[eis32] V.O.F.,
gevestigd te Ospel, gemeente Nederweert,
33. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Groot Hurksveld B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
34. de vennootschap onder firma
VOF Het kleine slag,
gevestigd te Zuidwolde, gemeente De Wolden,
35. de maatschap
Maatschap [eis35],
gevestigd te Roosendaal,
36. de maatschap
Maatschap [eis36],
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
37. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eis37],
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
38. de maatschap
Maatschap [eis38],
gevestigd te Twijzelerheide, gemeente Achtkarspelen,
39.
[eis39], handelend onder de naam ‘ [eis39] Landbouwbedrijf’,
wonende te [woonplaats 6] ,
40. de maatschap
Maatschap [eis40],
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
41. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis41] B.V.,
gevestigd te Vessem, gemeente Eersel,
42. de vennootschap onder firma
[eis42] Agrarische Onderneming,
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
43. de vennootschap onder firma
[eis43] V.O.F.,
gevestigd te Hijken, gemeente Midden-Drenthe,
44. de vennootschap onder firma
Landbouwbedrijf [eis44],
gevestigd te Bergentheim, gemeente Hardenberg,
45. de vennootschap onder firma
[eis45] V.O.F.,
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
46. de vennootschap onder firma
[eis46] V.O.F., handelend onder de namen ‘Hondenkennel Janslust, ‘Zorgboerderij de Haam’ en ‘Schapenbedrijf Janslust’,
gevestigd te Veulen, gemeente Venray,
47. de maatschap
Maatschap [eis47],
gevestigd te Elsloo, gemeente Ooststellingerwerf,
48. de maatschap
Maatschap [eis48],
gevestigd te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
eisers,
advocaat mr. J.G.A. Linssen te Tilburg,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Drijber te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 maart 2017, met 40 producties;
- de akte houdende overlegging producties 31a , 32 a en 41 tot en met 43 van de zijde van eisers;
- de akte houdende overlegging productie 44 van de zijde van eisers;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, met 17 producties;
- de op 10 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
1.3.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling, maar voor het uitspreken van dit vonnis, is – zo is gebleken uit berichtgeving in de media – de ophokplicht op 19 april 2017 opgeheven. De voorzieningenrechter heeft de advocaat van eisers naar aanleiding daarvan verzocht om zich uit te laten over de vraag of deze opheffing consequenties heeft voor de vorderingen van eisers. Door middel van een faxbericht van 20 april 2017 heeft de advocaat van eisers meegedeeld dat eisers hun vorderingen wensen te wijzigen. Deze wijziging van eis wordt echter niet toegestaan. Anders dan de advocaat in het faxbericht stelt is immers geen sprake van een summiere wijziging van de vorderingen. Het betreft namelijk een uitbreiding van de gevorderde maatregelen voor de situatie dat in de toekomst opnieuw een ophokplicht wordt ingesteld. Dit is een zodanige vermeerdering van de eis, dat deze in dit stadium van de procedure (na het sluiten van de mondelinge behandeling) in strijd met de goede procesorde en daarmee ontoelaatbaar is. In het navolgende zal de voorzieningenrechter derhalve uitgaan van de oorspronkelijke vorderingen, zoals die in de inleidende dagvaarding zijn vermeld.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Aviaire influenza (hierna te noemen ‘vogelgriep’), voorkomend in een hoogpathogene en een laagpathogene variant, is een zeer besmettelijke dierziekte, die tot sterfte van vogels (waaronder kippen) kan leiden. De vogelgriep kan onder meer worden overgedragen door middel van besmetting door wilde vogels, waaronder trekvogels. Door het onderzoeken van dood gevonden wilde vogels en door het nemen van monsters van levende wilde vogels kan het risico op besmetting via trekvogels worden bewaakt. Met name wilde watervogels vormen een bron van besmetting met (laagpathogene) vogelgriep en pluimvee loopt het risico te worden besmet door (de uitwerpselen van) deze vogels, waarna het virus in het besmette pluimvee kan muteren naar het hoogpathogene type vogelgriep. Daarnaast kan pluimvee dat buiten loopt worden besmet door (uitwerpselen van) vogels, die de hoogpathogene variant van vogelgriep bij zich dragen.
2.2.
Ten behoeve van de preventie en bestrijding van vogelgriep is in september 2013 door het Ministerie van Economische Zaken het ‘Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza’ opgesteld, hierna ‘het Beleidsdraaiboek’, dat uitgangspunt is bij de te nemen maatregelen bij uitbraak van vogelgriep. In het Beleidsdraaiboek is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)
8.13
AFSCHERMPLICHT
De afschermplicht betekent dat het gehouden pluimvee en/of andere gehouden vogels zodanig afgeschermd moeten worden, dat ze niet in direct contact kunnen komen met wilde vogels, de uitwerpselen van wilde vogels, met gevogelte van naastgelegen houderijen, met ander vee en/of huisdieren die op het bedrijf aanwezig zijn of met bezoekers.
De afschermplicht kan ingesteld worden om het risico op insleep van AI vanuit wilde vogels te verkleinen (…) of om het risico op verspreiding tussen bedrijven via onder andere wilde vogels te minimaliseren.
De afschermplicht betekent dat commercieel gehouden pluimvee naar binnen moet.(…)”.
In het Beleidsdraaiboek is bepaald dat in ieder geval een afschermplicht geldt indien een uitbraak of een ernstige verdenking van hoogpathogene vogelgriep wordt geconstateerd of indien een met hoogpathogene vogelgriep besmette wilde vogel wordt gevonden.
Voorts is in het Beleidsdraaiboek met betrekking tot het afbouwen van de maatregelen ter preventie van vogelgriep – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)
10.2.2
Beschermings- en toezichtsgebied (bt-gebied = gebied A)
Opheffen van het bt-gebied vindt plaats volgens de richtlijn 2005/94/EG. Dit betekent dat opheffing pas plaatsvindt tenminste 30 dagen na reiniging en ontsmetting van het laatste besmette bedrijf in het betreffende bt-gebied en nadat alle bedrijven/locaties met pluimvee in het bt-gebied zijn gescreend, met gunstig resultaat. In de tussentijd kunnen wel bepaalde maatregelen versoepeld worden.
(…)”.
In bijlage 8 ‘Ontwerp afbouwtabel’ bij het Beleidsdraaiboek wordt een opsomming gegeven van de criteria waaraan de maatregelen in het kader van de preventie van vogelgriep worden getoetst. Het gaat daarbij om de vraag of de maatregel een EU-verplichting betreft, of het risico op verspreiding zonder de maatregel groot is, of de maatregel uitvoerbaar is, wat de economische gevolgen van de maatregel zijn, of de maatregel hinder veroorzaakt, of de maatregel te handhaven is en of de maatregel fraudebestendig is.
2.3.
In 2014 heeft een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep plaatsgevonden. Destijds is een zogenoemde ‘standstill’ ingesteld voor commercieel pluimvee. Daarbij gold een totaal vervoersverbod voor alle risicovolle dieren en producten, een verbod om eendagskuikens en broedeieren aan te leveren, een ophok- en afschermplicht voor pluimvee en ander gevogelte in heel Nederland, een bezoekersregeling op pluimveebedrijven en gemengde bedrijven met pluimvee en een jachtverbod op alle dieren. Op 22 januari 2015 zijn alle maatregelen, met uitzondering van de ophokplicht voor commercieel pluimvee, opgeheven. Toen geen nieuwe gevallen van besmetting van vogels met het hoogpathogene vogelgriepvirus werden ontdekt, is de ophokplicht op 8 februari 2015 opgeheven.
2.4.
Op 27 oktober 2016 is een uitbraak van laagpathogene vogelgriep geconstateerd bij een pluimveebedrijf in Deurne. Naar aanleiding daarvan heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, hierna ‘de staatssecretaris’, maatregelen genomen ten aanzien van dit bedrijf, in die zin dat het betreffende bedrijf werd geruimd en dat in een straal van een kilometer rondom het bedrijf een beperkingsgebied is ingesteld, waarvoor een vervoersverbod en een ophok- en afschermplicht gelden.
2.5.
Nadat op 9 november 2016 bekend werd dat hoogpathogene vogelgriep is vastgesteld bij dode futen en kuifeenden in de buurt van Monnickendam, is de deskundigengroep dierziekten, hierna ‘de deskundigengroep’, bijeengekomen. Deze deskundigengroep heeft geconcludeerd dat sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico voor insleep van het H5N8-virus voor de Nederlandse pluimveesector. In een brief van 9 november 2016 aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar de bevindingen en adviezen van de deskundigengroep meegedeeld dat een landelijke ophokplicht een toegevoegde waarde heeft om insleep op pluimveebedrijven te voorkomen, dat pluimveebedrijven met een uitloop een groter risico op insleep hebben dan bedrijven waar het pluimvee binnen gehouden wordt en dat hij daarom besloten heeft een landelijke ophok- en afschermplicht, hierna ‘de ophokplicht’, in te stellen voor alle commercieel gehouden gevogelte in Nederland.
2.6.
De ophokplicht is neergelegd in de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 november 2016, nr. WJZ/16173311, houdende de vaststelling van een afscherm- en ophokplicht voor gevogelte’. Deze regeling is nadien enkele keren gewijzigd.
2.7.
Op 11 november 2016 wordt vastgesteld dat een aantal vogels in een dierenpark in Rotterdam is besmet met hoogpathogene vogelgriep. Ook elders in Europa worden gevallen van deze vogelgriep geconstateerd. Naar aanleiding van de verspreiding van het virus worden de landelijke maatregelen op 14 november 2016 aangescherpt, in die zin dat een bezoekverbod, een bezoekersregeling met registratieplicht, een verbod op wedstrijden en tentoonstellingen met vogels en een jachtverbod worden ingesteld. De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer daarover geïnformeerd en besloten tot het invoeren van de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 november 2016, nr. WJZ/16175415, tot wijziging van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016’.
2.8.
Op 16 november 2016 concludeert de deskundigengroep dat het risico op insleep van hoogpathogene vogelgriep op pluimveebedrijven niet veranderd is en dat dus nog altijd sprake is van een substantieel verhoogd risico en verder dat met de beschikbare informatie niet beoordeeld kan worden in hoeverre en hoe lang het virus nog in Nederland blijft circuleren.
2.9.
Op 17 november 2016 wordt een besmetting met hoogpathogene vogelgriep geconstateerd bij een particuliere hobbyhouder van pluimvee in Den Oever.
2.10.
Door middel van een brief van 22 november 2016 heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de vogelgriep in Europa en Nederland. In deze brief verwijst de staatssecretaris naar de wekelijkse risicobeoordeling van de deskundigengroep en deelt hij (onder meer) mee dat de deskundigengroep van mening is dat er nog steeds een aanzienlijk verhoogd risico op introductie van het virus op pluimveebedrijven in Nederland is en dat de genomen maatregelen nog steeds van kracht zijn. Als bijlage bij deze brief is een tweetal kaarten van Nederland gevoegd, waarop te zien is hoeveel meldingen (tot 22 november 2016) van dode vogels waarop laboratoriumonderzoek is en wordt verricht bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn gedaan en in welke gemeenten in Nederland besmette dode vogels zijn aangetroffen.
2.11.
Nadat op 26 november 2016 bij een eendenbedrijf in Biddinghuizen een uitbraak van vogelgriep werd geconstateerd zijn de landelijke maatregelen om introductie op andere commerciële pluimveebedrijven te voorkomen verder uitgebreid. De bezoekersregeling voor pluimveebedrijven is aangescherpt en er zijn regels gesteld aan het vervoer van commercieel gehouden pluimvee. Deze maatregelen zijn neergelegd in de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 26 november 2016, nr. WJZ/16183753, tot wijziging van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016’. Ook heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer bij brief van dezelfde datum geïnformeerd over de stand van zaken rondom de vogelgriep in Nederland en Europa.
2.12.
Uit verslagen van bijeenkomsten van de deskundigengroep op 28 en 30 november 2016 blijkt dat de situatie met betrekking tot de vogelgriep in Nederland volgens de deskundigen niet wezenlijk is veranderd. Volgens de deskundigen is door de besmetting in Biddinghuizen duidelijk geworden dat, in tegenstelling tot in 2014, het vogelgriepvirus ook klinische symptomen bij gedomesticeerde eenden kan geven en voorts dat het door de wijde verspreiding van H5N8 onder wilde watervogels in Nederland, in tegenstelling tot in 2014, veel moeilijker is om door regionalisatie insleepgebieden te scheiden van gebieden waar de kans op verspreiding tussen bedrijven heel groot is.
2.13.
Op 1 december 2016 worden opnieuw twee uitbraken van vogelgriep bij een tweetal eendenbedrijven in Biddinghuizen geconstateerd. Dit heeft geleid tot aanscherping van de maatregelen in de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 1 december 2016, nr. WJZ/16187326, tot wijziging van de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016’, waarbij extra eisen zijn gesteld aan eenden- en kalkoenbedrijven. De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer bij brief van 1 december 2016 over deze wijzigingen geïnformeerd.
2.14.
Bij brief van 2 december 2016 heeft de staatssecretaris antwoord gegeven op Kamervragen van lid Thieme (PvdD) over de ophokplicht en de dreigende vogelgriep. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende meegedeeld:
“(…)
Ophokken is noodzakelijk om de kans op introductie van het virus vanuit wilde vogels zo klein mogelijk te maken. De huisvesting voldoet ook na ophokken in ruime mate aan de eisen van alle Europese regelgeving die hierop van toepassing is. Er is nauw contact met de sector, waarbij actie kan worden ondernomen als er signalen zijn dat het dierenwelzijn in het gedrag komt. Vooralsnog zijn deze signalen er niet.
(…)
Het risico van uitbraken van vogelgriep is niet tot nul te reduceren. Wilde vogels zijn een bekend reservoir van zowel laag- als hoogpathogene vogelgriepvirussen. Bedrijven met buitenuitloop lopen een groter risico. De sector en mijn ministerie zijn zich van deze risico’s bewust en met passende maatregelen bij verhoogde dreiging worden deze zo klein mogelijk gemaakt.
(…)”.
2.15.
Op 9 december 2016 worden de maatregelen ter preventie van de vogelgriep opnieuw aangepast in de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 december 2016, nr. WJZ/16190444, houdende wijziging van de Regeling maatregelen beschermings- en toezichtsgebied vogelgriep Biddinghuizen 2016, Regeling maatregelen beschermings- en toezichtsgebied vogelgriep Biddinghuizen 2016 II, Regeling maatregelen beschermings- en toezichtsgebied vogelgriep Biddinghuizen 2016 III en de Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2016’. Samengevat houdt de wijziging in dat de preventieve landelijke maatregelen (ophokplicht en bezoekersverbod) worden beperkt tot de risicosoorten (pluimvee, watervogels en loopvogels), aangezien deze een risico vormen voor de verspreiding van vogelgriep.
2.16.
Op 13 december 2016 wordt vogelgriep geconstateerd bij leghennen bij een pluimveebedrijf in Abbega en op 14 december 2016 wordt in Werkendam een dode kuifeend gevonden met een nieuwe variant van vogelgriep.
2.17.
In een brief van 15 december 2016 heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd met betrekking tot de stand van zaken rondom de vogelgriep in Europa en Nederland. Hierin is – voor zover hier van belang – vermeld:
“(…)
Tot nu toe zijn de meeste getroffen bedrijven in Europa eenden- en ganzenbedrijven. Ook de drie besmette bedrijven in Nederland waren eendenbedrijven. Uit onderzoek en uit andere uitbraken is bekend dat kippen eveneens gevoelig zijn voor dit virus type. Het feit dat nu een legbedrijf is getroffen is dus niet uitzonderlijk, maar wel zorgelijk.
2.18.
Op 17 december 2016 wordt bij eenden bij een bedrijf in Kamperveen vogelgriep geconstateerd. Op 18 en 19 december 2016 wordt vogelgriep geconstateerd bij leghennen bij bedrijven in respectievelijk Hiaure en Boven-Leeuwen. Op 20 december 2016 wordt vogelgriep vastgesteld bij een houder van hobbykippen in Rhenen en op 22 december 2016 wordt vogelgriep geconstateerd bij een dierhandelaar in Stolwijk.
2.19.
In het verslag van het overleg van de deskundigengroep op 22 december 2016 is vermeld dat de deskundigengroep van oordeel is dat het risico op insleep van vogelgriep ongeveer van hetzelfde niveau is als eerder, maar dat er wel meer besmette bedrijven en gebieden zijn gevonden.
2.20.
Op 25 december 2016 wordt bij een pluimveebedrijf in Zoeterwoude vogelgriep geconstateerd. Op 11 januari 2017 wordt vogelgriep vastgesteld bij kippen in een zorginstelling in Den Dolder.
2.21.
Bij brief van 13 januari 2017 aan de Tweede Kamer beantwoordt de staatssecretaris vragen over de ophokplicht en vrije-uitloopeieren. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende meegedeeld:
“(…)
Op 28 december 2016 telde Nederland negen uitbraken van vogelgriep.(…) Ook andere Europese landen hebben uitbraken met hoogpathogene vogelgriep gemeld en het aantal landen met uitbraken neemt toe. Ook worden er nog steeds wilde vogels gevonden die besmet zijn met het virus.
De verwachting is dat de dreiging van hoogpathogene vogelgriep type H5N8 vanuit wilde watervogels tot in het voorjaar van 2017 zal voortduren. Dit wordt door de deskundigengroep dierziekten en door de European Food Safety Authority aangegeven. Het risico van virusintroductie op pluimveebedrijven is dan ook onverminderd hoog en de sector en ik zijn ons hiervan terdege bewust. De landelijke maatregelen blijven voorlopig dan ook van kracht.
(…)
De ophokplicht is op 9 november 2016 ingesteld. Europese wet- en regelgeving bepaalt dat bedrijven met een handelsstatus voor vrije uitloopeieren deze status tot 12 weken na het instellen van de ophokplicht behouden.
Bij biologische bedrijven is de situatie anders. Voor biologische eieren is de norm dat leghennen gedurende één derde deel van het leven buiten moeten kunnen lopen. De verwachting is dat de status van biologische eieren later in het jaar vervalt. Na het vervallen van de status voor vrije uitloopeieren en biologische eieren kunnen eieren van deze bedrijven alleen als scharrelei worden verkocht.
Zoals ik tijdens het VAO Dierziekten en Antibiotica op 22 december jl. heb aangegeven, ben ik bereid actie te ondernemen. Ik ben in gesprek met de Europese Commissie om te zien wat de mogelijkheden zijn om de handelsstatus van de vrije uitloopeieren te kunnen behouden bij een verlenging van de ophokplicht voor een periode van maximaal 12 weken.(…)Daarom zal ik er bij de Europese Commissie voor pleiten dat Nederland de ophokplicht kan verlengen in verband met de risico’s voor vogelgriep, zonder dat bedrijven hun handelsstatus wat betreft vrije uitloopeieren verliezen.
(…)”.
2.22.
Bij brief van 17 januari 2017 heeft de staatssecretaris aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de landelijke maatregelen onverminderd van kracht zijn en dat een aantal gebiedsregelingen overeenkomstig Europese regelgeving is ingetrokken.
2.23.
In een verslag van 23 januari 2017 komt de deskundigengroep tot de conclusie dat het insleeprisico van vogelgriep vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven ten opzichte van januari 2015 hoger en ten opzichte van december 2016 lager is. Wel is de deskundigengroep van oordeel dat de onzekerheid met betrekking tot deze conclusie groot is, onder andere omdat in januari 2017 geen actieve monitoring van levende wilde vogels heeft plaatsgevonden.
2.24.
In een brief aan de Tweede Kamer van 27 januari 2017 heeft de staatssecretaris – voor zover hier van belang – het volgende meegedeeld:
“(…)
Sinds 25 december 2016 is er geen uitbraak van vogelgriep bij commercieel gehouden pluimvee meer geweest. Wel is op 24 januari jl. bij een hobbyhouder in Bemmel in Gelderland vogelgriep vastgesteld. De vogels op deze locatie zijn geruimd. Vandaag is een besmetting bij een hobbyhouder in Medemblik vastgesteld. De vogels op deze locatie zullen worden geruimd. De laatste gevonden dode besmette wilde vogel dateert van 20 januari jl.(…)
Ook na het opheffen van de laatste beschermings- en toezichtsgebieden zijn nog steeds diverse landelijke maatregelen voor pluimveebedrijven van kracht. Een belangrijke maatregel om de kans op introductie van virus op pluimveebedrijven te verkleinen is de ophokplicht.(…)
Op 23 januari jl. heeft de Deskundigengroep Dierziekten een risico-inschatting gegeven van de actuele vogelgriepdreiging in Nederland (…). De deskundigen geven aan dat ten opzichte van januari 2015 (de maand na de uitbraken in 2014 toen de ophokplicht werd opgeheven) het insleeprisico van het HPAI H5N8 vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven nu hoger is. Dit wordt gestaafd door de recente besmettingen bij de twee hobbyhouderijen in Den Dolder en Bemmel op 11 en 24 januari jl. De situatie in ons omringende landen is evenmin stabiel, onder andere blijkend uit de recente uitbraken in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Daarom heb ik besloten de ophokplicht vooralsnog in stand te houden. De komende weken zal ik de situatie blijven volgen, ook in overleg met de deskundigen, om te bezien hoe lang verlengen van de ophokplicht veterinair gezien nodig is.
Voor vrije-uitloopbedrijven heeft de ophokplicht, indien die langer dan 12 weken achtereen wordt opgelegd, consequenties voor de status van de eieren. De Europese Uitvoeringsverordening voor handelsnormen voor eieren bepaalt dat bij veterinaire beperkingen de eieren van hennen met vrije-uitloop toch als zodanig in de handel mogen worden gebracht als de beperking (het ophokken) niet langer dan 12 weken duurt. Voor een groot aantal vrije-uitloopbedrijven duurt deze 12-wekentermijn tot en met 1 februari 2017. Dat betekent dat de eieren van deze pluimveebedrijven vanaf 2 februari as. niet meer kunnen worden verkocht als vrije-uitloopei. Ze kunnen wel worden verkocht als scharrelei, maar dit leidt, vanwege de lagere prijs voor scharreleieren, tot economische schade voor deze pluimveehouders. Daarnaast kan door het extra aanbod van uitloopeieren op de markt voor scharreleieren, de prijs voor scharreleieren ook onder druk komen te staan.
In de afgelopen maanden heb ik diverse keren met de pluimveesector overlegd over de problematiek en mogelijke oplossingen. (…)
Mijn inzet was allereerst gericht op een oplossing voor de kortermijn-problematiek bij het aflopen van 12-wekentermijn op 2 februari as. Aangezien de verwachting is dat de Europese Unie ook de komende jaren vaker en op uitgebreide schaal zal worden geconfronteerd met (dreigingen van) uitbraken van vogelgriep, waarbij het veterinair noodzakelijk zal zijn pluimvee op te hokken, is mijn inzet daarnaast ook gericht op het zoeken van een structurele oplossing voor deze problematiek.
(…)”.
2.25.
Bij brief van 10 februari 2017 heeft de staatssecretaris aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de Europese Commissie niet meewerkt aan een oplossing voor de korte termijn, bestaande uit derogatie van de regelgeving, en dat de Europese Commissie het opheffen van de ophokplicht (bijvoorbeeld voor één dag) om de boeren te helpen de 12-wekentermijn te omzeilen illegaal vindt. Het intrekken en weer instellen van de ophokplicht is volgens de staatssecretaris niet veterinair te onderbouwen en is daarom geen optie.
2.26.
In een verslag van 14 februari 2017 komt de deskundigengroep tot de conclusie dat het insleeprisico van vogelgriep vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven ten opzichte van januari 2015 op 23 januari 2017 hoger en op 14 februari 2017 verhoogd is en dat dit risico ten opzichte van 23 januari 2017 op 14 februari 2017 ongeveer gelijk is gebleven. Op 22 februari 2017 concludeert de deskundigengroep dat het insleeprisico ten opzichte van 23 januari 2017 is verlaagd, maar dat het nog te vroeg is om definitief van een dalende trend te spreken. In een verslag van 7 maart 2017 komt de deskundigengroep tot de conclusie dat de bevindingen in de daaraan voorafgaande twee weken niet duiden op het doorzetten van de dalende trend, aangezien twee nieuwe gevallen van vogelgriep zijn geconstateerd bij hobbyhouders in Landsmeer en Wormerveer.
2.27.
In een brief aan de Tweede Kamer van 10 maart 2017 heeft de staatssecretaris – voor zover hier van belang – meegedeeld:
“(…)Helaas zijn op 7 maart jl. twee gevallen van vogelgriep bevestigd bij kippen van hobbyhouders in de buurt van Purmerend. De vogels op beide locaties zijn inmiddels geruimd. Deze vondst betekent dat er nog steeds vogelgriepvirus in de omgeving aanwezig is. Ook heeft de deskundigengroep dierziekten deze week geconcludeerd dat het vogelgrieprisico ten opzichte van de vorige bijeenkomst op 22 februari 2017 niet is gewijzigd (…). Ik heb daarom besloten de landelijke maatregelen met betrekking tot vogelgriep, waaronder de ophokplicht, in stand te houden.
De beslissing om de ophokplicht in stand te houden is geen eenvoudige. Vrije-uitloopbedrijven worden geconfronteerd met dalende prijzen voor de op hun bedrijven geproduceerde eieren. Maar gezien de beoordeling van de deskundigen acht ik het onverantwoord de kippen weer naar buiten te doen. De kans op nieuwe vogelgriepuitbraken is te groot.
(…)”.
2.28.
Op 29 maart 2017 heeft de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat op 20 en 23 maart 2017 twee gevallen van vogelgriep bij hobbyhouders in Woerdense Verlaat en De Wijk zijn bevestigd en dat dode, met vogelgriep besmette, wilde watervogels zijn gevonden, zodat het vogelgriepvirus nog steeds aanwezig is. Voorts deelt de staatssecretaris mee dat de deskundigengroep op 27 maart 2017 heeft geoordeeld dat het vogelgrieprisico voor Nederland ten opzichte van 7 maart 2017 nauwelijks is gewijzigd, zodat er geen aanleiding is de huidige ophokplicht te wijzigen. Ten slotte merkt de staatssecretaris in deze brief op dat de Nederlandse uitleg van de 12-wekentermijn niet in lijn is met de tekst van de verordening. Volgens de Europese Commissie mag de 12-wekentermijn niet per stal of per legbedrijf beoordeeld worden, maar geldt deze voor alle vrije-uitloopbedrijven vanaf het ingaan van de ophokplicht.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven –(I.) (A.) met betrekking tot de periode tot en met de datum van het uitbrengen van de dagvaarding de Staat te bevelen om informatie te verstrekken en openheid van zaken te geven over de wijze waarop en na het verrichten van welke onderzoeken en met inachtneming van welke regelgeving, richtlijnen, draaiboeken of andere criteria en met afweging van welke omstandigheden en belangen de beslissingen tot het instellen van de ophokplicht en de continuering daarvan zijn genomen; (B.) met betrekking tot de periode vanaf de datum van het uitbrengen van de dagvaarding de Staat te bevelen om op een voor eisers zorgvuldige, transparante, verifieerbare en gedocumenteerde wijze te beslissen over de ophokplicht en de Staat te bevelen wekelijks een afweging te maken omtrent het al dan niet opheffen van de ophokplicht en daarover informatie te verstrekken en (C.) de Staat te bevelen om wekelijks op een gemotiveerde en zorgvuldige wijze aan eisers kenbaar te maken onder welke voorwaarden en/of omstandigheden en (naar schatting) op welke termijn de ophokplicht zal kunnen worden opgeheven, onder vermelding van maatgevende feiten en omstandigheden, een en ander (D.) op straffe van een dwangsom, en voorts (E.) (voorwaardelijk) indien de Staat niet aan de verplichtingen onder A. tot en met C. voldoet, de Staat te bevelen de ophokplicht op te heffen, dan wel deze jegens eisers buiten toepassing te stellen; (II.) de Staat te veroordelen om aan eisers te voldoen een voorschot op de door hen geleden en nog te lijden schade, te begroten op 2 eurocent per ei per dag vanaf 2 februari 2017 tot en met de dag van het opheffen van de ophokplicht, te vermeerderen met de wettelijke rente, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe stellen eisers – samengevat – het volgende. Ondanks de ernstige gevolgen van het handhaven van de ophokplicht, ook na het verstrijken van de 12-wekentermijn, zijn eisers overgeleverd aan willekeur. Er zijn geen kenbare criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld of een ophokplicht moet worden ingesteld, dan wel opgeheven of dat er aanleiding bestaat voor een uitzondering, al dan niet onder voorwaarden. De staatssecretaris baseert zijn beslissing uitsluitend op de bevindingen van de deskundigengroep, maar deze deskundigengroep brengt slechts de situatie met betrekking tot de vogelgriep in kaart en geeft vervolgens een inschatting van de risico’s op verspreiding. Hoewel in de laatste weken van de 12-wekentermijn geen monitoring door de deskundigengroep heeft plaatsgevonden, de deskundigengroep niet heeft onderzocht hoe de vogelgriep is verspreid en in hoeverre de ophokplicht bijdraagt aan het beperken van het risico op besmetting en er geen inventarisatie van het besmettingsniveau op een deugdelijk peilmoment heeft plaatsgevonden, besluit de staatssecretaris desondanks wel tot een vergaande maatregel als de continuering van de ophokplicht, waarbij – anders dan bij de vorige periode van uitbraak van vogelgriep in 2015 – niet wordt onderbouwd in hoeverre de criteria uit het Beleidsdraaiboek zijn afgewogen. Eisers hebben er recht op en belang bij dat de staatssecretaris openheid van zaken geeft over de criteria die zijn toegepast bij de beslissing om de ophokplicht te verlengen, de wijze waarop deze criteria zijn toegepast en afgewogen en tot welke uitkomst dit heeft geleid, te meer nu het insleeprisico op vogelgriep de laatste tijd aanzienlijk is afgenomen. Aan de hand van die informatie kunnen eisers hun (bedrijfs)risico en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering op een deugdelijke wijze inschatten. Door na te laten een deugdelijke en zorgvuldige afweging te maken van alle bij de maatregelen rondom de vogelgriep betrokken belangen, meer in het bijzonder het economisch belang van eisers, en daarbij alle relevante feiten en omstandigheden mee te wegen, handelt de staatssecretaris onrechtmatig jegens eisers. Indien niet blijkt dat de staatssecretaris alle betrokken belangen op deugdelijke wijze tegen elkaar heeft afgewogen en deze afweging deugdelijk heeft gemotiveerd na deugdelijk onderzoek, dient de ophokplicht onmiddellijk te worden opgeheven.
Door het handhaven van de ophokplicht lijden eisers forse schade. Nu hun vrije-uitloopeieren als scharreleieren moeten worden verkocht ontvangen zij gemiddeld 2 tot 4 eurocent per ei minder. Dit betekent een verlies van € 674,24 per eiser per dag, uitgaande van een gemiddelde productie van 33.712 eieren per eiser per dag. Voorts lopen zij het risico om afnemers te verliezen, nu de kans bestaat dat afnemers vrije-uitloopeieren buiten Nederland zullen inkopen. Het is onredelijk om deze onevenredige – buiten het normale bedrijfsrisico vallende – schade, die is ontstaan als gevolg van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid van de staatssecretaris, voor rekening te laten komen van (uitsluitend) de beperkte groep houders van vrije-uitloopkippen. Door de ophokplicht te handhaven zonder te voorzien in een financiële compensatie voor de beperkte groep die door de maatregelen wordt getroffen, handelt de staatssecretaris (de Staat) onrechtmatig jegens eisers. Eisers vorderen dan ook een voorschot op de door hen geleden schade.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2.
Volgens eisers heeft de Staat nagelaten om inzichtelijk te maken aan de hand van welke criteria besloten is de ophokplicht in te stellen en te handhaven, hoe deze criteria zijn getoetst en voorts op welke wijze daarbij alle betrokken belangen zijn meegewogen. Volgens eisers dient de Staat hierover openheid van zaken te geven, zowel met betrekking tot de periode voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding (vordering 3.1. (I.) onder (A.), als met betrekking tot de periode na het uitbrengen van de dagvaarding (vordering 3.1. (I.) onder (B.) en (C.).
Informatieplicht
4.3.
Nu de ophokplicht inmiddels is opgeheven, worden de vorderingen zoals vermeld in 3.1 (I.) onder (B.) en (C.), voor zover deze betrekking hebben op de periode nadat de ophokplicht op 19 april 2017 is opgeheven, afgewezen. Niet valt in te zien dat eisers voor die periode nog belang hebben bij toewijzing van die vorderingen. Met betrekking tot de periode tot 19 april 2017 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Anders dan eisers hebben gesteld is naar voorlopig oordeel onvoldoende gebleken dat de Staat heeft nagelaten voldoende informatie omtrent de stand van zaken met betrekking tot de vogelgriep te verstrekken. De staatssecretaris heeft nadat de landelijke ophokplicht op 9 november 2016 werd ingesteld op 14 november 2016 (zie 2.7.), 22 november 2016 (zie 2.10.), 26 november 2016 (zie 2.11.), 1 december 2016 (zie 2.13.), 2 december 2016 (zie 2.14.), 9 december 2016 (zie 2.15.), 15 december 2016 (zie 2.17.), 13 januari 2017 (zie 2.21.), 17 januari 2017 (zie 2.22.), 27 januari 2017 (zie 2.24.), 10 februari 2017 (zie 2.25.), 10 maart 2017 (zie 2.27.) en 29 maart 2017 (zie 2.28.) brieven gestuurd aan de Tweede Kamer. In deze brieven heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over het aantal nieuwe gevallen van vogelgriep, over de aard en omvang van die gevallen, over de wijze waarop naar aanleiding van die gevallen maatregelen zijn genomen en over de vraag of een en ander consequenties heeft voor de landelijke maatregelen. Daarbij heeft de staatssecretaris telkens verwezen naar de adviezen in de verslagen van de deskundigengroep, waarin een toelichting wordt gegeven op het insleeprisico vanuit de wilde watervogelpopulatie naar pluimveebedrijven, het risico vanuit pluimveebedrijven uit andere EU-lidstaten en het risico vanuit andere pluimveebedrijven in Nederland. Deze brieven en verslagen zijn openbaar, gepubliceerd en te raadplegen door middel van internet, ook door eisers. Eisers hebben naar voorlopig oordeel onvoldoende onderbouwd dat de Staat daarnaast nog andere informatie aan eisers dient te verstrekken. Zij hebben voorshands niet aannemelijk gemaakt op grond waarvan de Staat gehouden zou zijn om de criteria aan de hand waarvan de beslissingen in het kader van het instellen en handhaven van de ophokplicht worden genomen en de wijze waarop wordt getoetst of aan die criteria is voldaan nog specifieker kenbaar te maken dan hij heeft gedaan. Tegenover het verweer van de Staat dat de staatssecretaris ook andere omstandigheden en belangen in de besluitvorming heeft meegewogen dan die in de verslagen van de deskundigengroep zijn opgenomen, met name de criteria uit het Beleidsdraaiboek, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris alleen de adviezen van de deskundigengroep in zijn oordeel heeft betrokken. Dat de concrete afweging van andere criteria niet telkens expliciet in de brieven aan de Tweede Kamer is vermeld, betekent niet dat die afweging niet heeft plaatsgevonden en brengt niet zonder meer met zich mee dat sprake is van ondeugdelijke of gebrekkige informatievoorziening. Daar komt nog bij dat de Staat in dit verband voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij de risico-inschatting die de deskundigengroep en de staatssecretaris moeten maken, geen exacte, meetbare en verifieerbare criteria gelden, maar dat een inschatting moet worden gemaakt op basis van expertise en ervaring.
Onzorgvuldige besluitvorming
4.4.
Voor zover eisers hebben betoogd dat de besluitvorming door de staatssecretaris op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, wordt het volgende overwogen. Volgens eisers heeft de staatssecretaris een vergaande maatregel als het handhaven van de ophokplicht niet mogen nemen, nu de deskundigengroep niet heeft onderzocht in hoeverre de ophokplicht bijdraagt aan het beperken van het risico op verspreiding van het vogelgriepvirus, er geen inventarisatie van het besmettingsniveau op een deugdelijk peilmoment heeft plaatsgevonden en in de laatste weken van de 12-wekentermijn in het geheel niet is gemonitord.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de staatssecretaris, als orgaan van de Staat, een grote mate van (beleids)vrijheid heeft bij het nemen van maatregelen als de onderhavige. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter zich terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat. Deze terughoudendheid vindt haar grondslag in de scheiding der machten. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter is slechts plaats indien de genomen maatregel onmiskenbaar onrechtmatig is, gelet op de wederzijdse belangen. Het gaat daarbij enerzijds om het belang van het voorkomen van het uitbreken van de vogelgriep met, naast het veroorzaakte leed door het ruimen van grote aantallen dieren, grote maatschappelijke en economische schade als gevolg en anderzijds om de financiële belangen van de pluimveehouders en de belangen die het welzijn van de dieren met zich brengt.
4.6.
Op 9 november 2016 heeft de deskundigengroep een verhoogd risico op besmetting met vogelgriep bij vrije-uitloopbedrijven vastgesteld en geoordeeld dat een landelijke ophokplicht een toegevoegde waarde heeft om de insleep van vogelgriep bij pluimveebedrijven te voorkomen. Anders dan eisers hebben gesteld heeft de deskundigengroep zich derhalve wel uitgelaten over de vraag in hoeverre de ophokplicht bijdraagt aan het beperken van de risico’s op verdere verspreiding van het vogelgriepvirus. Vervolgens heeft de deskundigengroep herhaaldelijk vergaderd en de staatssecretaris geadviseerd met betrekking tot het risico op insleep van vogelgriep. De deskundigengroep kwam steeds tot de conclusie dat dit risico (enigszins) verhoogd was. De deskundigengroep heeft het risico telkens vergeleken met de situatie van de vorige uitbraak in 2014/2015 en met de situatie van het voorafgaande beoordelingsmoment en – anders dan eisers menen – is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat de deskundigengroep daarbij van een onjuist peilmoment is uitgegaan. De Staat heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de deskundigengroep met betrekking tot alle besmette bedrijven in Nederland onderzoek heeft gedaan naar de insleeproute van de vogelgriep en aan de hand daarvan het insleeprisico van vogelgriep vanuit wilde vogels naar pluimveebedrijven heeft ingeschat. Tegenover de stelling van eisers dat de maatregelen die de Staat heeft genomen bij de uitbraak van vogelgriep in 2014/2015 afwijken van de onderhavige maatregelen, heeft de Staat naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat de huidige situatie niet te vergelijken is met die in 2014/2015, omdat het huidige virus substantieel afwijkt van het eerdere virus, in de huidige situatie ook eenden sterk worden getroffen en het virus agressiever is, waardoor er meer dode vogels/vogelsoorten en meer besmettingen zijn gevonden. Voorts heeft de Staat de stelling van eisers dat in januari 2017 in het geheel geen monitoring heeft plaatsgevonden genoegzaam weerlegd door aan te voeren dat wel degelijk monitoring heeft plaatsgevonden, maar dat slechts een extra monitoring door bemonstering van een klein aantal levende wilde watervogels, achterwege is gebleven. Gelet op het voorgaande en uitgaande van de adviezen van de deskundigengroep valt voorshands niet in te zien dat de beslissing van de staatssecretaris om de ophokplicht te handhaven, ook na de 12-wekentermijn, onmiskenbaar onrechtmatig is.
4.7.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de vorderingen als vermeld in 3.1. (I.) onder (A.), (B.) en (C.) worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde dwangsom (vordering 3.1. (I.) onder (D.). Afwijzing van deze vorderingen brengt tevens met zich mee dat aan de voorwaarden waaronder de vordering vermeld in 3.1. (I.) onder (E.) is ingesteld niet is voldaan, zodat ook die vordering wordt afgewezen. Hetgeen partijen hebben gesteld en aangevoerd met betrekking tot onmiskenbaar onrechtmatige wetgeving en het buiten werking stellen van regelgeving behoeft daarom geen verdere bespreking.
Schadevergoeding
4.8.
Met betrekking tot de door eisers gevorderde schadevergoeding (vordering 3.1. onder II.) overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.9.
In het voorgaande is reeds geoordeeld dat niet is gebleken dat de Staat in het kader van het instellen en handhaven van de ophokplicht onmiskenbaar onrechtmatig heeft gehandeld, zodat niet valt in te zien op grond waarvan hij gehouden is (een voorschot op) schadevergoeding aan eisers te betalen. Voor zover eisers aanspraak maken op nadeelcompensatie, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het kader van een kort geding niet kan worden vastgesteld of aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. De Staat heeft immers betwist dat in de onderhavige situatie sprake is van een speciale last die drukt op een beperkte groep burgers, nu ook andere onderdelen van de sector nadeel lijden. Voorts heeft de Staat aangevoerd dat een verhoogd risico op besmetting met vogelgriep voor pluimveehouders voorzienbaar is, zodat rekening moet worden gehouden met maatregelen als een ophokplicht. Hiertegenover hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat zij in verhouding tot andere getroffen bedrijven onevenredig zijn benadeeld en dat een ophokplicht niet tot hun normale bedrijfsrisico behoort. Voor een toekenning van nadeelcompensatie is onder die omstandigheden – zeker in kort geding – geen plaats. Dit geldt te meer nu de Staat de hoogte van de door eisers gestelde schade gemotiveerd heeft betwist en een kort geding zich niet leent voor nader onderzoek naar de omvang van het geleden nadeel. De stelling van eisers dat de Staat mogelijk in aanmerking komt voor compensatie op Europees niveau leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom en proceskosten
4.10.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van eisers worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eisers om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 4.710,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 3.894,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.4.
verklaart dit deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2017.
mvt