ECLI:NL:RBDHA:2019:5156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
NL19.3726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser die asiel had aangevraagd op basis van zijn bekering tot het christendom in Iran. De eiser, die stelt Iraans te zijn en problemen te hebben ondervonden na zijn bekering, had zijn asielaanvraag ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar de bekering tot het christendom en de problemen die daaruit voortvloeiden ongeloofwaardig vond. De eiser voerde aan dat er geen duidelijke gedragslijn was voor de beoordeling van afvalligheid en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn achtergrond en de omstandigheden in Iran. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder wel degelijk een vaste gedragslijn hanteert en dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering van de eiser niet onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van afvalligheid van de islam of een oprechte bekering tot het christendom. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3726
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran via een zakenrelatie [1] in contact is gekomen met het christendom en dat hij vervolgens is bekeerd tot het christendom. Door deze bekering heeft eiser problemen ondervonden, waarna hij Iran heeft verlaten.
3. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De afvalligheid van de islam, de bekering tot het christendom en de gestelde problemen als gevolg van de bekering acht verweerder ongeloofwaardig. Daarom heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [2] .
4. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van afvalligheid. Hij verwijst daarvoor naar diverse uitspraken van de Afdeling [3] waaruit eiser afleidt dat een vaste gedragslijn of interne werkinstructie aan de hand waarvan afvalligheid wordt beoordeeld ontbreekt. Verweerder heeft niet duidelijk gemotiveerd op welke wijze hij de gestelde afvalligheid heeft getoetst. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de ouders van eiser ook afkeer van de islam hadden.
Eiser voert ten aanzien van zijn bekering aan dat verweerder ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij in korte tijd is bekeerd en dat hij weinig inzicht kan geven over het persoonlijk leven van [naam 2] . Eiser heeft geleerd om niet te nieuwsgierig te zijn en dus niet naar het privéleven van anderen te vragen. Verder voert eiser aan dat het in Iran niet mogelijk is om onderzoek te doen naar verschillende stromingen in het christelijk geloof. Daarom kan hem niet worden tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over zijn beweegredenen om zich te bekeren tot het protestantisme. Eiser betwist dat hij summier heeft verklaard over de wekelijkse huiskerkbijeenkomsten. Alles wat hij hierover kon verklaren, heeft hij gedaan. Als laatste verwijst eiser naar een rapport van Stichting Gave van 19 april 2019 en diverse verklaringen van derden. Uit het rapport en de verklaringen blijkt dat hij zich langdurig en intensief bezighoudt met aan het christelijk geloof gelieerde activiteiten. Verweerder kan niet volstaan met de opmerking dat de inhoud van de stukken niet overtuigend zijn, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Afvalligheid
5. Anders dan eiser heef betoogd, beschikt verweerder over een vaste gedragslijn voor de beoordeling van afvalligheid. Uit de tekst van WI [4] 2018/10 blijkt dat deze ook betrekking heeft op het onderzoek naar en de beoordeling van de afvalligheid als asielmotief [5] . De beoordeling van verweerder strookt met wat in WI 2018/10 staat over afvalligheid, onder meer het gedeelte over de manier waarop de vreemdeling uiting heeft gegeven aan zijn religie en de vraag of dat is veranderd, waardoor hij door anderen als afvallige wordt gezien [6] . Dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd hoe hij eisers gestelde afvalligheid heeft beoordeeld, wordt dan ook niet gevolgd.
6. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gesproken kan worden van afvalligheid. Allereerst heeft eiser verklaard dat hij nooit praktiserend is geweest en niet vanuit een diepgewortelde overtuiging de islam heeft aangehangen, zodat er geen sprake kan zijn van afwending of afvalligheid. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zich niet bewust heeft afgezet tegen de islam. Eisers stelling dat zijn ouders afkeer hadden van de islam, maakt het vorenstaande niet anders.
Toetsingskader bekering christendom
7. Verweerder past een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van de nieuwe religie en (iii) de activiteiten die de vreemdeling ten aanzien van de nieuwe religie ontplooit. Het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader inzichtelijk of aannemelijk maken dat sprake is van een weloverwogen keuze voor het andere geloof en een diepgewortelde overtuiging, zeker wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over de drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. De Afdeling heeft deze vaste gedragslijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de geloofsovertuiging rechtmatig geacht. [7]
8. Per 1 juli 2018 is de nieuwe WI 2018/10 in werking getreden. Met deze werkinstructie is een intern informatiebericht met daarin de hierboven weergegeven, meest recente, vaste gedragslijn openbaar gemaakt.
De motieven voor en het proces van bekering
9. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij eiser niet is gebleken van een weloverwogen keuze voor de bekering tot het christendom. Eiser heeft verklaard dat hij ongeveer drie jaar heeft gewerkt voor [naam 2] [8] en dat [naam 2] na een paar ontmoetingen eiser heeft verteld over het christendom [9] . Verweerder heeft dit niet ten onrechte opmerkelijk geacht, aangezien er in Iran grote risico’s zijn verbonden aan het prediken van het christelijk geloof aan moslims. Dat sprake is van een diepgewortelde vriendschap met [naam 2] , heeft verweerder niet ten onrechte niet aannemelijk geacht, nu eiser geen inzicht heeft gegeven over het persoonlijke leven van [naam 2] . Dat eiser niet meer heeft kunnen verklaren over [naam 2] heeft verweerder wel relevant mogen achten, nu eiser zelf betoogt dat hij een diepe vriendschappelijke relatie had met [naam 2] en zijn familie. Verweerder heeft hier tijdens het gehoor voldoende op doorgevraagd. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat het bevreemdend is dat eiser niet op de hoogte was van de gevaren van een bekering tot het christendom, terwijl de islam in Iran de staatsgodsdienst is en een bekering tot het christendom strafbaar is en maatschappelijk onacceptabel. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser slechts algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over wat hem heeft aangetrokken in het christendom. Eiser heeft zich bekeerd tot het protestantisme, maar heeft geen verklaring gegeven waarom hij voor deze stroming binnen het christendom heeft gekozen. De verklaring dat [naam 2] hem heeft verteld dat hij andere stromingen met rust moet laten en dat het in Iran niet mogelijk is om onderzoek te doen naar verschillende stromingen binnen het christendom, is onvoldoende om dit punt geloofwaardig te bevinden. Ten aanzien van de huiskerkbijeenkomsten heeft verweerder niet onrechte betrokken dat eiser hierover summier en oppervlakkig heeft verklaard. Van iemand die wekelijks een huiskerkbijeenkomst stelt te hebben bijgewoond, mag worden verwacht dat hij hier meer over kan verklaren. Verweerder heeft de motieven voor en het proces van bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
Kennis van de nieuwe religie en de activiteiten die de vreemdeling ten aanzien van de nieuwe religie ontplooit
10. Verweerder stelt zich verder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat het enkele gegeven dat eiser kennis heeft van zijn gestelde nieuwe religie en in dat kader activiteiten ontplooit, op zichzelf onvoldoende is om zijn verklaringen ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering te compenseren. Eiser heeft weliswaar op de aan hem gestelde kennisvragen antwoord gegeven en aangetoond over kennis te beschikken, maar deze verklaringen van eiser zijn niet zodanig overtuigend dat de bekering alsnog geloofwaardig moet worden geacht. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser niet concreet heeft kunnen benoemen hoe de bekering tot het christendom hem persoonlijk heeft veranderd of beïnvloed. Eisers verklaringen over wat de bekering tot het christendom voor hem persoonlijk heeft betekend, zijn oppervlakkig en algemeen van aard. Hieruit volgt geen diepgewortelde innerlijke overtuiging voor het christendom.
Rapport stichting Gave en verklaringen van derden
11. Verweerder heeft in lijn met WI 2018/10 aangegeven dat [naam 3] in zijn rapport van 19 april 2019, [naam 4] van de Christelijk Gereformeerde Kerk Hoogeveen in zijn verklaringen van 6 december 2018 en 6 maart 2019, en [naam 5] van Helping Hands Mussel in haar verklaring een eigen oordeel geven over de oprechtheid van eisers bekering, maar dat daarin geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is verricht. Verweerder doet dit wel en neemt met deze beoordeling een standpunt in over het asielrelaas als geheel op basis van de geloofwaardige en niet-geloofwaardige elementen en weegt deze in onderlinge samenhang. Ook beziet verweerder de door eiser afgelegde verklaringen en documenten in relatie tot zijn omgeving en herkomst, én wat verweerder bekend is over andere vreemdelingen die zijn bekeerd [10] .
12. Verweerder heeft aan de door eiser overgelegde doopakte niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan hecht. Dat eiser de kerk bezoekt, bijbelstudielessen volgt en uiteindelijk op 24 juni 2018 is gedoopt, laat onverlet dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over de motieven voor en het proces van bekering. Nu het voor een ieder relatief eenvoudig is zich aan te sluiten bij een kerk en dit op zichzelf niets zegt over de intrinsieke motivatie van eiser om zich te willen bekeren, heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de door eiser overgelegde stukken.
Conclusie
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van afvalligheid van de islam, noch dat sprake is van een oprechte en overtuigende bekering tot het christendom. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.[naam 2]
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Werkinstructie.
5.Zie eerste zin van paragraaf 1 van de WI 2018/10 die luidt: “In deze werkinstructie (WI) wordt ingegaan op het onderzoek en de beoordeling die de IND doet ten aanzien van de aanvragen waarbij een bekering (inclusief afvalligheid) als asielmotief is aangevoerd.” Zie verder de paragrafen 3.2.2, 3.4.2, 4.2.1 en 4.4.2.
6.WI 2018/10, onder 3.2.2.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307, en 30 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1068.
8.Pagina 4 van het rapport Nader gehoor.
9.Pagina 19 van het rapport Nader gehoor.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502).