Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 juni 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis van 24 oktober 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald, en
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 januari 2019, en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Begaclaim). Op grond van deze maatstaf is er alleen ruimte voor vergoeding van de schade die is geleden als gevolg van strafrechtelijk optreden van politie en justitie, indien vanaf aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken (de zogenoemde a-grond) en indien achteraf blijkt van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop dat optreden berustte en hij aldus ten onrechte als verdachte is aangemerkt (de zogenoemde b-grond).
Begaclaim-maatstaf is een strenge maatstaf. De achtergrond hiervan is onder meer, dat niet kan worden aanvaard dat de Staat risicoaansprakelijkheid draagt voor het gebruik van strafvorderlijke dwangmiddelen. Burgers dienen tot op zekere hoogte te accepteren dat in het geval van een gegronde verdenking strafrechtelijke dwangmiddelen tegen hen kunnen worden ingezet, ook indien de strafvervolging uiteindelijk niet tot een veroordeling leidt.
Begaclaim-arrest. Hij betoogt veeleer dat sprake is van een uitzondering op die maatstaf, en wel op grond van het égalité-beginsel. In dit verband verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 juni 2007 (ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7146), waarin is geoordeeld dat het verschil tussen de ondergane en de uiteindelijke opgelegde detentie dusdanig groot was dat de toepassing van dwangmiddelen in strijd kwam met het gelijkheidsbeginsel, en dat deze onevenredigheid alleen hersteld kan worden door de toekenning van een schadevergoeding. Volgens de advocaat van [eiser] geldt dat ook in dit geval: [eiser] is aanvankelijk een veel ernstiger feit voorgehouden, in welk verband dwangmiddelen zijn gebruikt, terwijl hij uiteindelijk voor een minder ernstig feit is veroordeeld. Daarmee heeft [eiser] , zo vervolgt zijn advocaat, dermate lang vastgezeten dat het risico van de toepassing van dwangmiddelen niet meer voor zijn rekening mag blijven.
Begaclaim-maatstaf onverkort van toepassing op de vorderingen van [eiser] , is in dit geval niet aan die maatstaf voldaan, en biedt het burgerlijk recht voor het overige geen ruimte voor vergoeding van schade als gevolg van de toepassing van dwangmiddelen.
Begaclaim-rechtspraak te onderscheiden grondslag biedt voor toekenning van een schadevergoedingsaanspraak van een voormalige verdachte tegen de Staat wegens toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen in gevallen waarin het voorarrest (substantieel) langer heeft geduurd dan de uiteindelijk opgelegde gevangenisstraf. Bij de beantwoording hiervan neemt de rechtbank in aanmerking dat de Hoge Raad in het
Begaclaim-arrest expliciet is ingegaan op de verhouding tussen het égalité-beginsel en de
Begaclaim-maatstaf. De desbetreffende rechtsoverweging luidt als volgt:
Begaclaim-arrest, mede in het licht van het daarop voortbouwende arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ7397), dat het aanhangig worden van een strafrechtelijke procedure en het specifieke verloop daarvan, waaronder de mogelijkheid dat een in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf in hoger beroep (substantieel) lager uitpakt, gezien moeten worden als omstandigheden die voor risico dienen te komen van de voormalige verdachte ten aanzien van wie destijds een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv is gerezen en wiens onschuld niet is gebleken. Zoals blijkt uit de zojuist aangehaalde rechtsoverweging, is de toepassing van het égalité-beginsel zélfs uitgesloten voor gevallen waarin de voormalige verdachte achteraf onschuldig blijkt te zijn. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen aanleiding om een uitzondering te aanvaarden voor een geval als dit, waarbij niet ter discussie staat dat de verdenking op grond waarvan [eiser] is gedetineerd achteraf gegrond was en inmiddels onherroepelijk vaststaat dat [eiser] zich aan het plegen van een misdrijf schuldig heeft gemaakt.