ECLI:NL:GHDHA:2014:540

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
2200161713
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met een mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van mishandeling, meermalen gepleegd, waarbij hij op 18 juni 2012 in Katwijk met een mes het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], zou hebben gestoken in het linkerbeen en de linkerarm. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdachte erkend het slachtoffer te hebben gestoken, maar betoogd dat hij dit deed met de intentie om het slachtoffer te prikken en bang te maken, niet om hem te doden of zwaar letsel toe te brengen.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, en de beelden die tijdens de zitting zijn getoond. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte rade die vereist is voor de zwaardere aanklachten. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar het hof achtte wel bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit had gepleegd, namelijk mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot dat hieraan geen gevolgen verbonden hoefden te worden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001617-13
Parketnummer: 09-720878-12
Datum uitspraak: 3 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (toenmalige Sovjetunie)
op [geboortedag],
[adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in PI Midden Holland –
HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent het beslag beslist als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Katwijk (Zh) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in het/een (linker)been en/of de/een (linker)arm, althans het lichaam van die - zich in zijn, verdachte's, (onmiddellijke) nabijheid bevindende – [slachtoffer] en/of opzettelijk met dat mes (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar het gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Katwijk (Zh) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in het/een (linker)been en/of de/een (linker)arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of opzettelijk met dat mes (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar het gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Katwijk (Zh) opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijke en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in het/een (linker)been en/of de/een (linker)arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of opzettelijk met dat mes (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar het gezicht van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigend naar voren gekomen dat bij de verdachte voorbedachte rade heeft bestaan het slachtoffer van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals door de advocaat-generaal is betoogd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ondermeer toegegeven dat hij het slachtoffer met een door hem meegenomen mes heeft gestoken zoals tenlastegelegd, maar dat hij tijdens dit steken met zijn hand het lemmet zodanig had afgedekt dat slechts het puntje van het mes in het lichaam van het slachtoffer zou prikken. Verdachte had dit mes, naar zijn zeggen, ook meegenomen met de bedoeling aldus het slachtoffer slechts te prikken en bang te maken.
Uit de ter terechtzitting getoonde beelden kan het hof de lengte van het lemmet ten tijde van het tenlastegelegde steken en zwaaien niet vaststellen en voorts kan er geen visuele bevestiging worden gevonden voor de wijze van steken zoals door de verdachte aangegeven.
Echter, het hof heeft met het openbaar ministerie en de verdediging wel waargenomen dat de verdachte met het mes dusdanig met kracht insteekt op het lichaam van het slachtoffer dat dit zich moeilijk laat rijmen met de in deze opgelopen oppervlakkige steekverwondingen van het slachtoffer, zoals dit uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen.
De in deze beschikbare verklaring van het slachtoffer biedt ook geen overtuigend uitsluitsel voor het tegendeel van hetgeen de verdachte thans heeft betoogd.
Naar het oordeel van het hof is uit hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dan ook meer steun te vinden voor het door de verdachte geschetste scenario dan voor het betoog van het openbaar ministerie, vormgegeven in hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof dan ook vast dat de verdachte, zoals door hem ter terechtzitting in hoger beroep geschetst, het slachtoffer met een mes heeft gestoken in diens linkerbeen en arm. Voorts stelt het hof vast dat verdachte daarna met dit mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt naar het gezicht van het slachtoffer.
Het hof is voorts van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte daarbij opzet – ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van het slachtoffer, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof is mitsdien niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte (impliciet) primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2012 te Katwijk opzettelijk een persoon te weten [slachtoffer], meermalen, met een mes heeft gestoken in het linkerbeen en de linkerarm van die [slachtoffer] en opzettelijk met dat mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt naar het gezicht van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het slachtoffer op de bewezen verklaarde wijze mishandeld en hem nodeloos pijn en letsel bezorgd. Aldus handelende heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat er enige relatie bestaat tussen de bij de verdachte aanwezige psychiatrische problematiek en het bewezen verklaarde feit, dusdanig dat het hof de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht. Gelet hierop behoeft het voorwaardelijke verzoek van de verdediging geen verdere bespreking.
Het hof heeft voorts ambtshalve geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het strafdossier niet binnen 6 maanden na het namens de verdachte instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof is binnengekomen. Het hof is echter van oordeel dat hieraan, gelet op de voortvarendheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep, geen consequenties dienen te worden verbonden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. In dit verband heeft het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte inmiddels bij apart geminuteerde beschikking opgeheven.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met betrekking waartoe het meer subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is begaan, dient – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts zal het hof, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet (meer) verzet, de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder 2, 3 en 4 op de beslaglijst genoemde voorwerpen, zoals eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven (onder 1 op de beslaglijst genummerde) voorwerp, te weten: een mes.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de onder 2, 3 en 4 op de beslaglijst genummerde voorwerpen, zijnde een spijkerbroek, jas en shirt.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr. A. Baardman,
mr. N. Schaar en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffiers mr. R.T. Poort en A.S.G. Wever.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 maart 2014.