ECLI:NL:RBDHA:2019:5052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beëindiging opvang asielzoeker en recht op opvang tijdens beroep

Op 17 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een asielzoeker tegen de beëindiging van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De asielzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het COA dat zijn recht op opvang met onmiddellijke ingang beëindigde. Dit besluit was genomen op 29 oktober 2018. De rechtbank had op 1 november 2018 een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de beëindiging van de opvang werd opgeschort. Op 13 december 2018 verklaarde de rechtbank het beroep van de asielzoeker kennelijk gegrond en vernietigde het besluit van het COA.

De opposant, vertegenwoordigd door mr. B.J. Pattiata, heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat deze zonder zitting was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak onvoldoende gemotiveerd was en dat er wel degelijk twijfel bestond over het recht op opvang van de asielzoeker. De rechtbank concludeerde dat de opposant ten onrechte had aangenomen dat er geen recht op opvang bestond, en dat de zaak opnieuw op zitting behandeld moest worden. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek hervat werd.

De rechtbank benadrukte dat de rechtsvraag complex was en dat de eerdere voorlopige oordelen niet voldoende waren om te concluderen dat het beroep kennelijk gegrond was. De zaak zal nu door een meervoudige kamer worden behandeld, waarbij ook de vraag of de beëindiging van de opvang een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling was, opnieuw aan de orde komt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWBSGR 18/8229 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 op het verzet van

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,opposant, (gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).
tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak tegen

[geopposeerde], V-nummer [V-nummer] (geopposeerde)

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen)

Procesverloop

Opposant heeft geopposeerde op 29 oktober 2018 medegedeeld dat hij geen recht meer heeft op opvangvoorzieningen, zodat deze met onmiddelijke ingang worden beeindigd.
Geopposeerde heeft daartegen op 1 november 2018 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, die ertoe strekt de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan te maken.
Bij uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13144) heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen.
Bij uitspraak van 13 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:15092) heeft de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep kennelijk gegrond verklaard en de aan een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling vernietigd.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van geopposeerde is tevens verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht en de volgens de rechtbank aan een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling vernietigd. De reden hiervoor is dat de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen als in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2018 tot het oordeel is gekomen dat eiser onder de werkingssfeer van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn valt gedurende de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening en beroep tegen het besluit van 29 oktober 2018 tot niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Opposant had daarom naar het oordeel van de rechtbank moeten afzien van de daadwerkelijke beëindiging van de opvang totdat op het beroep in de asielzaak was beslist.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is. Aan de verdere inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het beroep ten onrechte zonder zitting is afgedaan, omdat het beroep niet kennelijk gegrond was. Volgens opposant kan niet worden gezegd dat er in redelijkheid geen twijfel mogelijk was over het recht op opvang in de situatie van geopposeerde. Geopposeerde had geen terugkeerbesluit, maar een bevel om naar Griekenland af te reizen, omdat hij daar reeds bescherming genoot. Opposant stelt zich op het standpunt dat in die situatie gedurende de beroepsprocedure geen recht op opvang bestaat, maar stelt in deze verzetprocedure bovenal dat hierover niet in redelijkheid geen twijfel bestaat. De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in het connexe verzoek is in de optiek van opposant onvoldoende motivering voor de kennelijke gegrondheid van het beroep. Het betreft slechts een voorlopig oordeel. Dat in soortgelijke zaken verzoeken eveneens zijn toegewezen doet niet af aan de omstandigheid dat deze rechtsvraag nog niet definitief is beantwoord.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat opposant terecht naar voren heeft gebracht dat in de uitspraak waartegen verzet is ingesteld onvoldoende is gemotiveerd dat buiten redelijke twijfel is dat de opvang die geopposeerde genoot niet beëindigd mocht worden totdat op zijn beroepschrift tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn asielaanvraag zou zijn beslist. Het betreft een complexe rechtsvraag. Dit voorlopige oordeel had naar het oordeel van de rechtbank niet mogen volstaan om in redelijkheid geen twijfel mogelijk te achten over het recht op opvang in de situatie van geopposeerde.
4.2
Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, gegrond was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Dit zal in beginsel door een meervoudige kamer gebeuren. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep gegrond is.
5. Voor zover opposant zijn primaire standpunt heeft gehandhaafd dat de bestreden mededeling dat de opvang is beëindigd in dit geval niet een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling betreft, zal ook dit onderdeel opnieuw deel uitmaken van het onderzoek.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.