ECLI:NL:RBDHA:2018:15092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang door het COA en beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, die een V-nummer heeft, had op 29 oktober 2018 van het COA te horen gekregen dat hij geen recht meer had op opvangvoorzieningen, wat leidde tot de onmiddellijke beëindiging van zijn opvang. Hiertegen heeft de eiser op 1 november 2018 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, met als doel de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan te maken. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd naar het COA ter behandeling als bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening als connext aangemerkt.

Op 1 november 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan werd gemaakt totdat er een beslissing was genomen op het beroep in de asielprocedure van de eiser. Op 11 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van 1 november 2018 in behandeling genomen, geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/8229. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was.

De rechtbank oordeelde dat de eiser onder de werkingssfeer van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn valt gedurende de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2018. Het COA had moeten afzien van de beëindiging van de opvang totdat er op het beroep in de asielzaak was beslist. De rechtbank heeft het besluit van het COA vernietigd wegens strijd met de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn. Aangezien het beroep gegrond was, werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 501,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa, verweerder.

Procesverloop

Het COa heeft eiser op 29 oktober 2018 medegedeeld dat hij geen recht meer heeft op
opvangvoorzieningen, zodat deze met onmiddellijke ingang worden beëindigd.
Eiser heeft daartegen op 1 november 2018 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, die ertoe strekt de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan te maken.
De rechtbank heeft bepaald dat het beroepschrift aan het COa wordt doorgestuurd ter behandeling als bezwaarschrift. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de rechtbank aangemerkt als connext zijn aan dat bezwaarschrift.
Bij mondelinge uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13144), heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in de zin dat het COa de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan maakt totdat op het beroep in de asielprocedure van eiser (NL18.20130) is beslist.
Op 11 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van 1 november 2018 alsnog in behandeling genomen. Dit beroep is geregisterd onder zaaknummer AWB 18/8229.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is.
1.1
De voorzieningenrechter heeft bij de uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13144) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
De rechtbank komt op grond van dezelfde overwegingen als in de voornoemde uitspraak
(r.o. 3.6. e.v.) tot het oordeel dat eiser onder de werkingssfeer van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn valt gedurende de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening (NL18.20131) en beroep (NL18.20130) tegen het besluit van 29 oktober 2018 tot niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Het COa had dus moeten afzien van de daadwerkelijke beëindiging van de opvang totdat op het beroep in de asielzaak is beslist.
1.2
De feitelijke handeling van het COA die in de daadwerkelijke beëindiging van de opvang heeft geresulteerd, merkt de rechtbank aan als een besluit als bedoeld in artikel 5 Wet COA, waartegen het onderhavige beroep is gericht. De rechtbank zal gelet op het hiervoor overwogene dat besluit vernietigen wegens strijd met de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn.
2. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank het COa veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het aan een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling zoals genoemd
onder 1.2 van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.