In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, die een V-nummer heeft, had op 29 oktober 2018 van het COA te horen gekregen dat hij geen recht meer had op opvangvoorzieningen, wat leidde tot de onmiddellijke beëindiging van zijn opvang. Hiertegen heeft de eiser op 1 november 2018 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, met als doel de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan te maken. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd naar het COA ter behandeling als bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening als connext aangemerkt.
Op 1 november 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de beëindiging van de opvang en verstrekkingen ongedaan werd gemaakt totdat er een beslissing was genomen op het beroep in de asielprocedure van de eiser. Op 11 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van 1 november 2018 in behandeling genomen, geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/8229. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was.
De rechtbank oordeelde dat de eiser onder de werkingssfeer van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn valt gedurende de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2018. Het COA had moeten afzien van de beëindiging van de opvang totdat er op het beroep in de asielzaak was beslist. De rechtbank heeft het besluit van het COA vernietigd wegens strijd met de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn. Aangezien het beroep gegrond was, werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 501,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2018.