ECLI:NL:RBDHA:2019:458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
NL18.23723 en NL18.23726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse Hazara's in verband met verslechterde veiligheidssituatie in Ghazni

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een Afghaanse familie van Hazara-nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag heeft op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eisers voeren aan dat de veiligheidssituatie in Afghanistan, en specifiek in de provincie Ghazni, is verslechterd sinds hun eerdere asielverzoeken. Ze stellen dat de Taliban nu volledige controle hebben over verschillende districten in Ghazni en dat zij, als Hazara's, een reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer naar hun herkomstgebied.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers en de door hen ingeroepen recente informatie beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de situatie in Ghazni niet zodanig ernstig is dat eisers gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade. De rechtbank verwijst naar het arrest Elgafaji, waarin wordt gesteld dat de individuele omstandigheden van de eisers moeten worden afgewogen tegen de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst.

De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris vernietigd moeten worden, omdat deze niet voldoen aan de vereisten van een deugdelijke motivering. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1024,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.23723
NL18.23726

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , [eiseres] , geboren op [geboortedatum] , eiseres

mede namens hun minderjarige kinderen:

[kind 1] , geboren op [geboortedatum] [kind 2] , geboren op [geboortedatum]

[kind 3], geboren op [geboortedatum]
allen van Afghaanse nationaliteit
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluiten van 10 december 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL18.23724 en NL18.23727, plaatsgevonden op 4 januari 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben eerder, op 27 december 2015, een asielverzoek ingediend. Bij beschikkingen van 25 mei 2016 zijn deze verzoeken afgewezen. Deze beschikkingen zijn bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 augustus 2016 onherroepelijk geworden.
2. Eisers hebben op 27 september 2017 opnieuw een asielverzoek ingediend. Bij beschikkingen van 2 november 2017 zijn deze verzoeken als niet-ontvankelijk afgewezen. Deze beschikking is bij uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2018 onherroepelijk geworden.
3. Eisers hebben op 20 september 2018 voor de derde keer een aanvraag om
verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze asielaanvraag hebben zij ten grondslag gelegd dat de situatie in Afghanistan, meer specifiek voor de situatie van ontheemden/terugkeerders en Hazara’s, is verslechterd sinds de vorige procedure. Het standpunt dat eisers met nieuwe documenten het asielrelaas dat zij al aan hun eerste asielverzoek ten grondslag hebben gelegd nader kunnen onderbouwen hebben eisers ter zitting laten vallen. Ter staving van hun stelling dat de algemene situatie in Afghanistan, en meer in het bijzonder de situatie van Hazara’s in Afghanistan en in Ghazni, in de afgelopen maanden verder is verslechterd, doen zij een beroep op onder meer de volgende bronnen:
  • het artikel van FDD’s
  • provincial capital remains contested’,van 13 augustus 2018
    ;
  • het stuk van
  • het stuk van
  • UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan, 30 augustus 2018;
  • UN General Assembly: The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security; Report of the Secretary General [A/73/624–S/2018/1092], 7 december 2018;
  • Al-Jazeera, Afghan Hazaras slaughtered and Australian families want action, 30 november 2018;
  • Radio Free Europe/Radio Liberty, 'From One Grave To Another': Afghan Hazara Fleeing Taliban Find Little Solace In Escape, 15 november 2018;
  • een artikel van BBC, ‘Meer dan duizend kinderen onder de Afghaanse burgerslachtoffers in het jaar 2018’, 27 december 2018;
  • een bericht van ACLED van 21 december 2018
  • een bief van Vluchtelingenwerk Nederland over Ghazni, en meer specifiek de situatie in Khwaja Umari, van 2 januari 2019;
Volgens eisers blijkt uit de in de bronnen vermelde informatie dat de situatie in Ghazni inmiddels zodanig is verslechterd dat zij en hun kinderen bij terugkeer naar dat gebied een reëel risico lopen op ernstige schade bestaande uit een ernstige en individuele bedreiging van hun leven of hun persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een binnenlands gewapend conflict. Daarom vinden ze dat ze in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), welke toelatingsgrond is gebaseerd op artikel 15, aanhef en onder c van de Richtlijn 2011/95/EU (PB 2011, L 337; hierna: de Kwalificatierichtlijn).
3.1
Volgens verweerder blijkt uit de door eiser ingeroepen informatie niet dat in Afghanistan, en ook niet in Ghazni, nu sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn. Ter staving van dat standpunt verwijst verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915) en 1 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3176). Omdat eisers geen informatie hebben overgelegd, die aanleiding zouden moeten geven om niet langer van de uitspraak van de Afdeling uit te gaan, heeft verweerder de asielaanvraag van eisers afgewezen. Volgens verweerder blijkt uit de door eisers ingeroepen informatie niet dat de situatie voor Hazara’s in Ghazni na de genoemde uitspraken van de Afdeling zodanig verslechterd is dat nu wel aangenomen moet worden dat eisers bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder b en ten derde, Vw. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt nader toegelicht, door te stellen dat niet is gebleken dat in Ghazni op grote schaal Hazara’s zijn geëxecuteerd of dat zij als kwetsbare minderheidsgroep dienen te worden aangemerkt. De situatie in Afghanistan wordt door verweerder goed gemonitord. Hoewel verweerder erkent dat de Taliban meer gebieden, waaronder het herkomstgebied van eiser, onder hun controle krijgen, is verweerder nog steeds van mening dat de situatie onvoldoende ernstig is.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.1
Ter beoordeling staat of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de veiligheidssituatie in de provincie Ghazni inmiddels zodanig ernstig is, dat eisers gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij en hun kinderen bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, Vw.
3.2.2
De vraag wanneer zich een uitzonderlijke situatie voordoet is door het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) beantwoord in het arrest van 17 februari 2009 (ECLI:EU:C:2009:94; hierna: het arrest Elgafaji). In het arrest Elgafaji overweegt het Hof hierover onder meer het volgende:
“32 De in artikel 15, sub a en b, van de richtlijn gebruikte termen „doodstraf”, „executie” en „foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker”, hebben betrekking op situaties waarin degene die om subsidiaire bescherming verzoekt, specifiek wordt blootgesteld aan het risico op een bepaald soort schade.
33 De in artikel 15, sub c, van de richtlijn gedefinieerde schade, namelijk een „ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon” van de verzoeker, heeft daarentegen betrekking op een algemener risico op schade.
34 Er wordt immers ruimer gedoeld op een „bedreiging van het leven of de persoon” van een burger, en niet op bepaalde gewelddadigheden. Die bedreiging is bovendien inherent aan een algemene situatie van een „internationaal of binnenlands gewapend conflict”. Tot slot is het geweld dat de oorzaak is van die bedreiging, „willekeurig”. Dit houdt in dat het geweld gericht kan zijn tot personen ongeacht hun persoonlijke omstandigheden.
35 In die context moet het begrip „individueel” aldus worden opgevat dat het ook betrekking heeft op schade die wordt toegebracht aan burgers ongeacht hun identiteit, wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapende conflict, die wordt beoordeeld door de bevoegde nationale autoriteiten waarbij een verzoek om subsidiaire bescherming is ingediend of door de rechters van een lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek, dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op de in artikel 15, sub c, van de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging zou lopen.
(…)
39 Hoe meer de verzoeker eventueel het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, hoe lager de mate van willekeurig geweld zal zijn die vereist is opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.”
3.2.3
Uit het eigen beleid van verweerder volgt dat bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst wordt betrokken (zie paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc)). Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in een land van herkomst is, hoe eerder verweerder kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit beleid aan op de voormelde overwegingen uit het arrest Elgafaji, in het bijzonder ook op rechtsoverweging 39 van dat arrest.
3.2.4
De Afdeling heeft, onder meer, in zijn uitspraken van 27 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:780 en ECLI:NL:RVS:2015:786), overwogen dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw slechts bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de in dat artikelonderdeel bedoelde bedreiging. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 25 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4791, en 22 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1428, valt deze uitzonderlijke situatie onder de
'most extreme case of general violence', bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk
3.2.5
Zoals verder volgt uit voormelde uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2015, is bij de beoordeling of zich een dergelijke situatie voordoet, onder meer van belang of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, het gebruik van dergelijke middelen van geweldpleging wijdverspreid is, het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, het al dan niet aanwezig zijn van een veiligheidsstructuur alsmede het aantal burgers dat slachtoffer is geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd is geraakt.
3.2.6
In het artikel “
Taliban seizes second district in Ghazni as provincial capital remains contested” staat onder meer het volgende:
“The Taliban overran a second district center in Ghazni as it battles Afghan forces to
take control of the provincial capital of Ghazni City. Khwaja Umari district fell to the
Taliban on Aug. 11, only one day after the Taliban launched its offensive on Ghazni
City. The Taliban has not limited itself to attacking Ghazni City, but instead planned a
province-wide offensive and beyond.”
In het artikel “
Taleban Attacks on Khas Uruzgan, Jaghori and Malestan (I): A new and violent push into Hazara areat” staat onder meer het volgende:
On 20 November, the BBC quoted the head of Ghazni’s provincial department of refugees, Abdul Khaleq Ahmadi, as saying that 2,511 families had been displaced to Ghazni, 70 per cent of whom were women and children (the figure was also reported by OCHA in its flash update, cited above). The IDPs had faced many problems on the way. The Taleban closed the Nawur-Ghazni city road on 13 November and many who had fled Jaghori and Malestan were forced to turn back.
In het artikel “
Taleban Attacks on Khas Uruzgan, Jaghori and Malestan (II): A new and violent push into Hazara areas” staat onder meer het volgende:

The Taleban attacks on the Hazara areas in districts within Uruzgan and Ghazni provinces were unprecedented - at least in recent times - in terms of the number of incursions, the number of casualties and the level of coordination (three areas at more or less the same time). The initial attack on the largely self-governing Hazara enclave in the northeast of Khas Uruzgan was in response to a visit by notorious commander Abdul Hakim Shujai (more about him below) - and possibly his behaviour towards Pashtuns while he was there. At the same time, it came in the context of increased pressure by the Taleban on the Hazara population in areas that had so far largely been left alone. Coming at a time when the government and the Taleban are talking about a possible peace process, the Taleban suddenly seemed keen to show their reach and to increase their local revenue streams. The attacks appeared to fly in the face of local agreements between Hazara populations and the Taleban to largely leave each other alone. The level of violence and the slowness of the government’s response have, moreover, fed into fears of ethnic targeting by the Taleban and ethnic bias from the government. In this second dispatch in a series of two, AAN unpacks the triggers of the attacks and analyses its consequences.”
In het rapport van de Verenigde Naties van 7 december 2018 staat onder meer het volgende:
“Following the large-scale Taliban attack in Ghazni City in August, concerns remained about the possibility of another major attack in the south-east, including against Ghazni City. While that did not occur, the Taliban continued to pressure Government forces in the city outskirts, surrounding districts and along the main Highway 1, eventually capturing Andar district on 14 October. Security deteriorated in the Hazara-dominated western areas of Ghazni Province, with large-scale Taliban attacks leading to heavy clashes and large-scale displacement during the first half of November. A separate clash between Taliban and pro-Government militias in Khas Uruzgan district of Uruzgan Province also caused the displacement of Hazara families in November.”
In de brief van Vluchtelingenwerk Nederland staat onder meer het volgende:
“De Afghanistan Analyst Network (AAN) schreef op 30 december 2018 (3) dat de Taliban volgens een lid van de provincieraad, Abdul Bari Shelgarai, volledige controle heeft over 6 van de 19 districten van Ghazni: Deh Yak, Kwaja Omari, Ajristan, Jaghatu, Jaghatu en Khogyani en het centrale district met uitzondering van Ghazni stad.
(…)
Ook is er kritiek op de overheid dat plaatselijke functionarissen de situatie als minder erg voordeden. Khwaja Omari is volgens dit bericht volledig in handen van de Taliban.
(…)
Op 1 oktober 2018 (6) schreef het Zwitserse Vluchtelingenwerk dat de Taliban dat jaar er voor het eerst in 17 jaar in slaagde de centra van relatief veilige districten dichtbij de provinciale hoofdstad in te nemen. Dit gebeurde in Khwaja Omari en Jaghatu.
3.2.7
Hoewel de Afdeling in haar uitspraken van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915) en op 1 oktober 2018 heeft geoordeeld dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, in het bijzonder in Ghazni, op dat moment niet zo slecht was dat de vreemdeling reeds om die reden daarnaar niet kan terugkeren, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom uit de recente stukken die eisers hebben overgelegd geen wezenlijk ander beeld naar voren is gekomen van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, meer specifiek in Ghazni. Uit de stukken die door de Afdeling bij haar beoordeling zijn betrokken, blijkt reeds dat de veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is en in sommige provincies verder is verslechterd. Uit die stukken heeft de Afdeling verder afgeleid dat met name sprake is van gewelddadige confrontaties tussen overheids- en anti-overheidstroepen, dan wel van aanslagen die zijn ingegeven door het conflict dat ten grondslag ligt aan de gewapende strijd en zijn gericht tegen personen behorend tot specifieke groepen, zoals onder meer religieuze leiders en burgers die de Afghaanse autoriteiten steunen. Uit meer recente informatie die eisers hebben overgelegd, met name het rapport van de Verenigde Naties van 7 december 2018, blijkt dat de veiligheid in de door Hazara’s gedomineerde westelijke gebieden van de provincie Ghazni is verslechterd met grootschalige Talibanaanvallen die leidden tot hevige gevechten en grootschalige ontheemding in de eerste helft van november. Verder blijkt uit het artikel van Al-Jazeera van 30 november 2018 dat de Taliban begin november 2018 Hazara dorpen hebben aangevallen, waarbij tenminste 63 burgers omkwamen en duizenden mensen ontheemd raakten. Veiligheidsincidenten tegen de Hazara’s zijn dagelijks en veelvoorkomend.
3.2.8
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eisers, hiervoor genoemde, ingeroepen recente informatie in ieder geval blijkt dat de Taliban thans de volledige controle hebben over een aantal districten van Ghazni, waaronder het herkomstgebied van eisers [..] , en gerichte aanvallen doen op Hazara’s. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de Taliban het herkomstgebied van eisers onder hun controle hebben. Deze erkenning ten spijt heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, ontoereikend gemotiveerd dat in Ghazni geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eisers, gelet op het feit dat zij Hazara zijn, gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Ghazni een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Daarbij is van belang dat, zoals blijkt uit het arrest Elgafaji en het beleid van verweerder, de individuele factoren of persoonlijke omstandigheden moeten worden afgezet tegen de algemene veiligheidssituatie in het betreffende land en het geweld tegen de burgerbevolking. Nu het geweld van de Taliban in Ghazni in het bijzonder lijkt te zijn gericht tegen Hazara’s en uit de door eisers overgelegde informatie blijkt dat het inzetten van regeringstroepen tegen de Taliban er weinig effectief is en de overheid de controle over Ghazni kwijt is geraakt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat ze een reëel risico lopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3 van de Vw. De beroepsgrond slaagt dan ook.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet evenmin aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek dient te verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
5. Verweerder zal daarom een nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Omdat de zaken samenhangend zijn worden deze zaken met toepassing van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als één zaak. De rechtbank stelt de door eisers gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1024,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening .