ECLI:NL:RBDHA:2019:4315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
C/09/555317 / HA ZA 18-709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidsverklaring wegens niet gezamenlijke vordering door kopers

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 1 mei 2019 een vonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van een contractuele boete van € 30.000,-, die voortvloeit uit een koopovereenkomst van 4 juli 2005. [eiseres] stelt dat [gedaagde] bij de verkoop van de bovenwoning aan de nieuwe eigenaren, [X], niet de verplichting heeft opgelegd om [eiseres] te vrijwaren voor groot onderhoud, zoals eerder was afgesproken. [gedaagde] voert aan dat de vordering niet ontvankelijk is omdat deze ook door of namens [A] had moeten worden ingesteld, aangezien de koopakte bepaalt dat [eiseres] en [A] gezamenlijk de rechten uit de overeenkomst moeten uitoefenen.

De rechtbank overweegt dat [eiseres] in de dagvaarding niet heeft gesteld dat zij optreedt als gevolmachtigde van [A]. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de vordering mede namens [A] is ingesteld. De rechtbank wijst het verzoek van [eiseres] om [A] een termijn te gunnen voor voeging als partij af, omdat dit te laat is ingediend. Gezien deze overwegingen verklaart de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt haar in de proceskosten van [gedaagde]. De kosten worden begroot op € 2.285,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.C. Kranenburg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/555317 / HA ZA 18-709
Vonnis van 1 mei 2019
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.G. Hop te Dreischor,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Rijpstra te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 5 september 2018 met producties;
  • het tussenvonnis van 26 september 2018, waarbij een comparitie van partijen werd bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2019.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 maart 2019. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was eigenaar van de appartementen gelegen aan de [adres I] (hierna: de benedenwoning) en [adres II] (hierna: de bovenwoningwoning). De benedenwoning maakt voor 1/4e aandeel uit van de gemeenschap en de bovenwoning voor 3/4e. [eiseres] en de heer [A] (hierna: [A] ) als kopers enerzijds en [gedaagde] als verkoper anderzijds hebben op 4 juli 2005 een koop overeenkomst gesloten met betrekking tot de benedenwoning. De verkoop werd feitelijk geregeld door de echtgenoot van [gedaagde] , de heer [B] . [gedaagde] bleef eigenaar van de bovenwoning.
2.2.
In de koopakte van 4 juli 2005 betreffende de benedenwoning is onder andere het volgende bepaald:

artikel 8 Hoofdelijkheid
Indien meerdere personen als verkopers dan wel kopers betrokken zijn bij deze overeenkomst kunnen (ver)kopers slechts gezamenlijk de voor hen uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, respectievelijk de voor hen uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen nakomen. Bij deze verlenen (ver)kopers elkaar onherroepelijk volmacht om namens elkaar de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen, respectievelijk de voor hen uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen.
Voor de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zijn (ver)kopers hoofdelijk verbonden.”
2.3.
Op 4 juli 2005 is een amendement bij de koopakte van de benedenwoning opgesteld. In dit amendement is onder andere het volgende bepaald:

Amendement behorende bij koopakte appartementsrecht [adres I]
Document maakt onderdeel uit van voorlopige koopovereenkomst en geeft aanvullende afspraken weer tussen kopende en verkopende partij. Onderstaande maakt integraal onderdeel uit van koopovereenkomst tussen partijen.
(…)
Aanvullende afspraken
De kopende partij wordt voor een maximale periode van 20 jaar gevrijwaard van al het toekomstige groot onderhoud opstal zoals, muren, dakconstructies en -bedekking, kozijnwerk, afwatering, et cetera). Deze bepaling is niet overdraagbaar door kopende partij aan haar rechtsopvolgers. Deze bepaling wordt in geval van verkoop door verkoper overgedragen op de mogelijke rechtsopvolgers [adres II] (zijnde de bovenetage van [adres I] ).
Verkopende partij geeft garantie met betrekking tot alle vochtproblemen in uitbouw
Verkoper verplicht zich tot gemaakte afspraken met betrekking tot renovatie [adres III]
(…)”
2.4.
De benedenwoning is op 3 augustus 2005 aan [eiseres] en [A] geleverd.
2.5.
In de akte van levering is onder andere het volgende bepaald:

FEITELIJKE STAAT EN OMVANG VAN HET VERKOCHTE
1. a. Het appartement wordt heden afgeleverd in de staat zoals het zich thans bevindt. Blijkens een allonge op voormelde koopakte, welke allonge aan deze akte wordt gehecht, heeft verkoper voor diens rekening en risico, doch in opdracht van koper het verkochte zowel in- als uitwendig verbouwd en zal verkoper nog de nodige werkzaamheden aan het verkochte (doen) verrichten, welke werkzaamheden uiterlijk op een januari tweeduizendzes voltooid dienen te zijn. Een gedeelte van bedoelde werkzaamheden heeft betrekking op de aan kopers toebehorende woning aan de [adres III] te [plaats] .
(…)
c. Verkoper heeft – blijkens voormelde allonge – koper gevrijwaard voor (de kosten voor) al het toekomstige groot onderhoud aan het appartement. Onder (kosten voor) groot onderhoud wordt tussen partijen onder meer verstaan: (kosten voor) onderhoud aan de muren, dakconstructies en -bedekking, kozijnen en afwatering. Bedoelde vrijwaring geldt voor een periode van maximaal twintig jaar, ingaande op heden, en alleen gedurende de periode dat koper eigenaar is van het appartement. Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat bedoelde vrijwaring alleen geldt jegens koper en derhalve niet jegens (de) rechtsopvolger(s) van koper.
(…)
KETTINGBEDING
(…)
2. Verkoper heeft zich jegens koper verplicht om bij overdracht van de bovenwoning (of een gedeelte daarvan) aan de verkrijger(s) van de bovenwoning en diens rechtsopvolger(s) – onder welke titel dan ook – de verplichting op te leggen om – gedurende de periode dat koper eigenaar is of zal zijn van het verkochte – koper te vrijwaren voor (de kosten voor) groot onderhoud aan het verkochte, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete – zonder dat ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst nodig zal zijn – ten bedrage van dertigduizend euro (EUR 30.000,--). Onder (kosten voor) groot onderhoud wordt onder meer verstaan: (kosten voor) onderhoud aan de muren, dakconstructies en -bedekking, kozijnen en afwatering.
(…)”
2.6.
[gedaagde] heeft de bovenwoning verkocht en op 27 maart 2017 geleverd aan de heer [X] en mevrouw [Y] (hierna: [X] ). De koopakte noch de leveringsakte bevatten een kettingbeding zoals bedoeld in de hiervoor genoemde akte van levering van de benedenwoning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 30.000,-, vermeerderd met rente en kosten. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] bij verkoop van de bovenwoning aan de kopers daarvan de verplichting zou opleggen om [eiseres] te vrijwaren voor groot onderhoud en dat [gedaagde] deze afspraak bij de verkoop van de bovenwoning aan [X] niet is nagekomen, zodat op grond van artikel 2 van de akte van levering een boete is verbeurd van € 30.000,-. [eiseres] vordert betaling van deze contractuele boete.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is of [gedaagde] gehouden is om de boete van € 30.000,- aan [eiseres] te betalen omdat [gedaagde] in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraak bij de verkoop van de bovenwoning niet aan [X] heeft opgelegd dat [X] [eiseres] moet vrijwaren voor groot onderhoud.
4.2.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat de vordering ook door of namens [A] had moeten worden ingesteld. Op grond van artikel 8 van de koopakte van 4 juli 2005 kunnen [eiseres] en [A] namelijk slechts gezamenlijk de voor hen uit die overeenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, aldus [gedaagde] . [eiseres] heeft zich ter comparitie van partijen op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 8 van de koopakte [eiseres] gevolmachtigd is om de procedure namens [A] te voeren. De heer [A] was tijdens de comparitie van partijen aanwezig om te laten zien dat de procedure ook namens hem wordt gevoerd. Subsidiair heeft [eiseres] verzocht om [A] een termijn te gunnen om een vordering in te kunnen te stellen tot voeging als partij in deze procedure.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] heeft in de dagvaarding niet gesteld dat zij haar vordering ook in de hoedanigheid van gevolmachtigde van [A] heeft ingesteld. Ook verder kan de rechtbank uit de dagvaarding niet opmaken dat [eiseres] de vordering mede namens [A] heeft ingesteld. Hoewel [eiseres] op grond van artikel 8 van de koopakte de bevoegdheid had om de onderhavige vordering mede namens [A] in te stellen, kan dus niet worden vastgesteld dat zij bij dagvaarding van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Een eisende partij die niet reeds bij dagvaarding heeft gesteld (mede) op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever kan niet hangende de procedure die hoedanigheid alsnog aannemen (zie Hoge Raad 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0919 en Hoge Raad 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435). De rechtbank kan derhalve niet als vaststaand aannemen dat de vordering door [eiseres] mede als gevolmachtigde van [A] is ingesteld. Nu artikel 8 van de koopakte bepaalt dat [eiseres] en [A] slechts gezamenlijk de voor hen uit die overeenkomst voortvloeiende rechten kunnen uitoefenen, had de vordering tevens door of namens [A] moeten worden ingesteld.
4.4.
Het verzoek van [eiseres] om [A] een termijn te gunnen om een vordering in te kunnen te stellen tot voeging als partij in deze procedure, wordt afgewezen. Op grond van artikel 218 Rv kan een vordering tot voeging worden ingesteld uiterlijk op de roldatum waarop de laatste conclusie in het geding wordt genomen. De conclusie van antwoord was de laatste conclusie in dit geding, zodat het verzoek van [eiseres] te laat is ingediend. De opmerking van [eiseres] dat [gedaagde] dit verweer pas bij conclusie van antwoord voor het eerst heeft gevoerd, wordt gepasseerd, nu het de verantwoordelijkheid van [eiseres] (en [A] ) is om na te gaan of zij bevoegd was om zelfstandig de vordering in te stellen.
4.5.
De rechtbank zal [eiseres] gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 895,00
- salaris advocaat
1.390,00(2 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.285,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.285,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2476