In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van het procescertificaat voor asbestverwijdering van eiseres. Het primaire besluit tot intrekking werd genomen door verweerster op 18 september 2017, met een ingangsdatum van 15 oktober 2017. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar verweerster verklaarde het bezwaar ongegrond en trok het certificaat per 16 mei 2018 in. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 maart 2019 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en de directeur van het bedrijf. Verweerster was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een inspecteur van een certificerende instelling.
De rechtbank heeft onderzocht of verweerster terecht het procescertificaat heeft ingetrokken op basis van artikel 23 van Bijlage XIIIe van de Arbeidsomstandighedenregeling. De rechtbank concludeert dat verweerster op goede gronden heeft vastgesteld dat er sprake was van meerdere categorie II-afwijkingen, die de intrekking van het certificaat rechtvaardigen. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van de besluiten en de geconstateerde afwijkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om de intrekking te weerleggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van het certificaat niet als een straf kan worden beschouwd, maar als een noodzakelijke maatregel ter bescherming van de volksgezondheid en de veiligheid bij asbestverwijdering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerster om het procescertificaat in te trekken. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van veiligheidsnormen in de asbestverwijderingssector en de rol van certificering in het waarborgen van deze normen.