ECLI:NL:RBDHA:2019:2731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
C/09/568482/KG RK 19-262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter wegens vermeende partijdigheid

Op 18 maart 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde W.D. Roos. Het verzoek was gericht tegen mr. G.J. Ebbeling, de bestuursrechter in een lopende procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De verzoeker had geklaagd over de wijze waarop hij door de bestuursrechter was bejegend en de weigering van de rechter om bepaalde stukken toe te laten tijdens de zitting op 14 februari 2019. De wrakingskamer oordeelde dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor klachten over de bejegening door de rechter. De verzoeker had geen concrete feiten aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. De kamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De beslissing van de bestuursrechter om stukken niet toe te laten werd gekarakteriseerd als een processuele beslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer: 2019/10
zaak- /rekestnummer: C/09/568482 / KG RK 19/262
Beslissing van 18 maart 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde W.D. Roos te Tiel,
strekkende tot de wraking van
mr. G.J. Ebbeling,
bestuursrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de bestuursrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondeling behandeling op 14 februari 2019;
- de schriftelijke reactie van de bestuursrechter van 20 februari 2019;
- de op 1 maart 2019 ingekomen schriftelijke reactie van de gemachtigde van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 4 maart 2019 zijn namens de belanghebbende J. Zijlstra en A.A.P. van der Wijsten verschenen.
De rechter en de gemachtigde van verzoeker hebben laten weten niet te zullen verschijnen. Verzoeker is evenmin verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 18/5089 tussen verzoeker en de belanghebbende, de inspecteur van de Belastingdienst.
Op 14 februari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden in bovengenoemde zaak. Op deze zitting heeft de gemachtigde van verzoeker bankafschriften en een overzicht daarvan willen overleggen aan de rechtbank. De bestuursrechter heeft besloten deze stukken niet toe te laten, omdat stukken uiterlijk 10 dagen voor de zitting moeten zijn ingediend. Daarop heeft de gemachtigde van verzoeker de bestuursrechter gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens voornoemd proces-verbaal van 14 februari 2019 en de op 1 maart 2019 ingekomen schriftelijke reactie van de gemachtigde van verzoeker het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
a.
De bestuursrechter maakte een gehaaste en onvoorbereide indruk en wilde niet luisteren.
b.
De bestuursrechter heeft geweigerd de stukken toe te laten die verzoeker ter zitting over wilde leggen om zijn standpunt te onderbouwen.
2.3.
De bestuursrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek schriftelijk gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Ten aanzien van punt a
De klacht van verzoeker betreft in wezen de manier waarop hij door de rechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
Overigens heeft J. Zijlstra, die op de zitting van 14 februari 2019 ook aanwezig was, gezegd dat hij de rechter juist geduldig en begripvol vond.
3.3.
Ten aanzien van punt b
Een weigering om stukken toe te laten is een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan anders zijn indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld, levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat artikel 8.58 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen en dat verzoeker kennelijk genoegzaam in de gelegenheid is gesteld om binnen die termijn stukken in te dienen.
3.4.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.
4. De beslissing
De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
• de belanghebbende;
• de bestuursrechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. Eisses, O. van der Burg en R. Cats in tegenwoordigheid van de griffiers W.H. Ng en mr. M. van Haalem en in openbaar uitgesproken op 18 maart 2019.
de griffiers de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.