ECLI:NL:RBDHA:2019:2287
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en verzoek om verruimde omgangsregeling in een jeugdzorgzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing en een verzoek om verruiming van de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, die een wijziging in de omgang tussen haar en haar dochter betrof, vervallen te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de jeugdbeschermer de verkeerde procedure had gevolgd, aangezien er geen sprake was van uithuisplaatsing en de wijziging van de omgangsregeling via de kinderrechter had moeten verlopen. De rechtbank verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen.
Daarnaast beoordeelde de rechtbank het verzoek van de moeder om de omgangsregeling te verruimen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de moeder positieve stappen had gemaakt, het op dat moment niet opportuun was om de omgangsregeling verder uit te breiden. De minderjarige verbleef op dat moment bij haar opa en oma van vaderszijde en de rechtbank achtte het in het belang van het kind om de huidige regeling te handhaven tot de evaluatie in april 2019. De rechtbank wees het verzoek van de moeder af en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedures in jeugdzorgzaken en de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen. De rechtbank heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de mogelijkheid tot hoger beroep werd vermeld voor de beslissing omtrent de omgangsregeling.