ECLI:NL:RBDHA:2019:2115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18/2337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bestreden besluit in het bestuursrecht na eerdere tussenuitspraak

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en de eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. de Jong. Deze uitspraak volgde op een eerdere tussenuitspraak van 9 januari 2019, waarin de rechtbank had geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen, maar verweerder heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 21 februari 2019 gesloten en is overgegaan tot een einduitspraak. In deze einduitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiseressen gegrond verklaard. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht van € 170,- dient te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.024,-.

De uitspraak is gedaan door mr. D.F. Smulders, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2337, [V-nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2019 in de zaak tussen

[moeder], en
[kind], gezamenlijk: eiseressen,
gemachtigde: mr. J. de Jong,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: K. van der Heijden.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot 9 januari 2019 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum.
Bij uitspraak van 9 januari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 21 februari 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
2. Nu verweerder heeft gemeld geen gebruik te willen maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseressen gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). De rechtbank zal verweerder niet veroordelen in de door eiseressen in bezwaar gemaakte proceskosten nu deze in bezwaar niet zijn gevorderd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.F. Smulders, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 maart 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.