ECLI:NL:RBDHA:2019:1989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
C/09/567265/KG RK 19-127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure tegen de Kansspelautoriteit

Op 4 maart 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster B.V. tegen mr. A.E. Dutrieux, de rechter in een procedure tegen de Kansspelautoriteit. Verzoekster had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een vermeende schijn van vooringenomenheid van de rechter. Dit verzoek was gebaseerd op verschillende processuele beslissingen, waaronder het telefonisch contact dat de griffier had opgenomen met de gemachtigde van de Kansspelautoriteit voorafgaand aan de zitting. Verzoekster stelde dat deze gang van zaken de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok.

De wrakingskamer overwoog dat de aangevoerde gronden betrekking hadden op processuele beslissingen, die op zichzelf geen grond voor wraking kunnen zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in gevaar is. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/6
zaak- /rekestnummer: C/09/567265 / KG RK 19-127
Beslissing van 4 maart 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Kara te Maastricht.
strekkende tot de wraking van
mr. A.E. Dutrieux,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure:
de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit,
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: [gemachtigde belanghebbende] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2019;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 januari 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 5 februari 2019;
- de brief van 14 februari 2019 met bijlagen van verzoekster.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 18 februari 2019 zijn partijen – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. De gemachtigde van verzoekster en de rechter hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 18/3055 tussen verzoekster en de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit (hierna: de Kansspelautoriteit).
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De bodemzaak betreft een vergunningsaanvraag van verzoekster waar de Kansspelautoriteit negatief op heeft beslist op 21 juli 2016 (het besluit). Het besluit is verzonden naar het adres [adres] [1] in [vestigingsplaats] . Verzoekster stelt dat zij het besluit nooit heeft ontvangen omdat het (kennelijk) naar een onjuist adres is verstuurd. Haar adres is immers [adres] te [vestigingsplaats] . Pas toen verzoekster in een andere procedure bij toeval het besluit onder ogen kreeg, heeft zij hiertegen bezwaar gemaakt. Dit was derhalve buiten de bezwaartermijn van zes weken, maar volgens verzoekster is die overschrijding verschoonbaar, nu zij – door de foute toezending – pas veel later bekend is geworden met het besluit. De Kansspelautoriteit heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is te achten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en derhalve ligt nu aan de rechtbank de vraag voor of de Kansspelautoriteit het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Volgens verzoekster duidt de gang van zaken voor en tijdens de mondelinge behandeling van de bodemzaak op 23 januari 2019 op de schijn van vooringenomenheid, op grond waarvan aan de onpartijdigheid van de rechter kan worden getwijfeld. De Kansspelautoriteit heeft in haar verweerschrift aanvankelijk erkend dat uit de postadministratie is gebleken dat het besluit niet door verzoekster is ontvangen en daarom is geretourneerd aan de Kansspelautoriteit. Op de zitting kwam de Kansspelautoriteit daar (in haar pleitnota) echter op terug en deelde mee dat het besluit niet retour is gekomen. Bij de pleitnota waren stukken gevoegd die hierop betrekking zouden hebben. Tijdens de zitting is het verzoekster gebleken dat de rechter op de middag voorafgaand aan de zitting telefonisch contact heeft laten opnemen door de griffier met de gemachtigde van de Kansspelautoriteit. Toen is medegedeeld dat tijdens de zitting vragen aan de orde zouden komen over het adres [adres] . Naar aanleiding hiervan heeft de Kansspelautoriteit kennelijk haar stelling gewijzigd in die zin dat het besluit niet retour is gekomen en heeft zij stukken ter onderbouwing van dat standpunt gevoegd bij haar pleitnota. De rechter heeft deze stukken in ontvangst genomen, terwijl aan partijen te kennen was gegeven dat zij uiterlijk elf dagen voor de zitting stukken konden indienen. Daarnaast heeft de rechter gedurende de zitting nog een ander stuk van de Kansspelautoriteit (het aanvraagformulier) bekeken, terwijl deze nog niet in de procedure bij de rechtbank was ingebracht.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De belanghebbende heeft zich niet uitgelaten over het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Voorts brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Aan de wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [2]
3.2
De wrakingskamer stelt vast dat de hiervoor genoemde wrakingsgronden zien op processuele beslissingen. De wrakingskamer doelt daarmee op de beslissing om voorafgaand aan de zitting telefonisch contact op te (laten) nemen met één van de partijen, de beslissing omtrent het moment waarop aan de wederpartij wordt gemeld dat dit contact heeft plaatsgevonden, alsmede het bekijken van stukken ter zitting en het tot de procedure toelaten daarvan.
3.3
Zoals hiervoor onder 3.1 reeds overwogen kan een processuele beslissing als zodanig geen grond zijn voor wraking. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval voorts geen sprake van een situatie waarbij de motivering van de beslissingen in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De door verzoekster aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet.
De wrakingskamer overweegt dat het op zich voor de hand had gelegen dat de rechter ervoor had zorg gedragen dat het telefonische contact van de griffier met de gemachtigde van de Kansspelautoriteit, zo snel mogelijk aan verzoekster zou worden gemeld, of ten minste dat zij dit contact bij aanvang van de zitting zou hebben gemeld. Dat de rechter dit niet heeft gedaan en dat het telefonische contact pas later ter zitting aan de orde is gekomen, is echter onvoldoende om aan te nemen dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer ziet bovendien geen aanleiding voor de (door verzoekster niet onderbouwde en door de rechter betwiste) veronderstelling dat de rechter het contact aan verzoekster wilde verzwijgen.
Met betrekking tot het in ontvangst nemen en bekijken van stukken ter zitting merkt de wrakingskamer nog op dat verzoekster had kunnen verzoeken in de gelegenheid gesteld te worden om de stukken nader te bestuderen, door middel van schorsing van de zitting of aanhouding van de zaak.
3.4
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a zijn gemachtigde mr. A. Kara;
• de belanghebbende
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Y.J. Wijnnobel-van Erp, E.F. Brinkman en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De wrakingskamer merkt op dat in sommige stukken van deze procedure ook het nummer [huisnummer] wordt genoemd.
2.Zie de arresten van de Hoge Raad d.d. 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2018:1413.