ECLI:NL:RBDHA:2019:1849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
NL19.372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanhouding in asielprocedure met betrekking tot Dublin-overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Pakistaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft eiseres betoogd dat het visum dat haar toegang tot de EU verleende vals was en dat zij nooit vingerafdrukken had afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de informatie van Vluchtelingenwerk over de opvang in Italië onvoldoende concreet was om te concluderen dat Italië zijn verantwoordelijkheden niet zou nakomen. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen en geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een reëel risico op schending van haar rechten bij overdracht aan Italië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1969, van Pakistaanse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL19.373).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek, plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen als op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Op 22 september 2018 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in het Visa Information System van de Europese Unie (EU-Vis) is gebleken dat eiseres op 22 juli 2018 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië in Saoedi-Arabië in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig was 22 juli 2018 tot 22 januari 2019. Gelet hierop heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op 25 oktober 2018 verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Op 26 oktober 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten ingestemd met overname van eiseres. Dit betekent dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4. Eiseres betwist dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Zij stelt dat visum dat haar toegang tot het grondgebied van de Europese Unie heeft verschaft vals is. Eiseres wijst er op dat zij nooit vingerafdrukken heeft afgegeven ten behoeve van de afgifte van een visum. Verweerder is in het bestreden besluit niet gemotiveerd op deze betwisting van eisers ingegaan.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het voornemen is overwogen dat eiseres heeft verklaard dat zij niets over haar visum weet, evenmin dat ze een visum voor Italië had. Zij had begrepen dat ze, met het gezin voor wie ze werkte, naar Frankrijk zou gaan voor vakantie. Betrokkene wist nooit waar ze heen ging. Het gezin had altijd haar paspoort. Verweerder meent echter dat het, gelet op de vereisten voor het aanvragen van een visum op grond van de Visumcode (Verordening (EG) nr. 810/2009), waaronder een paspoort, een foto en het afstaan van vingerafdrukken en gelet op de vereisten voor het registreren van deze aanvraag in EU-Vis, zoals neergelegd in de VIS-verordening (Verordening (EG) nr. 767/2008), in de rede ligt om uit te gaan van de juistheid van de registratie in EU-Vis. In de zienswijze heeft eiseres aangevoerd dat zij het visum niet persoonlijk heeft aangevraagd. Zij is vanuit een dwangsituatie, uitgebuit door een rijke Saoedi Arabische familie, meegereisd naar Europa als dienstvrouw. Eiseres was niet op de hoogte dat deze familie op haar naam en gebruik makend van haar paspoort een visum bij de Italiaanse autoriteiten had aangevraagd. In het bestreden besluit is overwogen dat eiseres daarmee geen aanknopingspunten heeft geboden op grond waarvan niet van de juistheid van de informatie uit Eu-vis kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder hiermee niet genoegzaam heeft onderbouwd waarom van de geldigheid van het visum wordt uitgegaan. In de zienswijze zijn immers geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wezenlijk afwijken van hetgeen eiseres reeds in haar gehoor had vermeld, zodat verweerder heeft kunnen volstaan met verwijzing naar het voornemen.
6. De rechtbank wijst er nog op dat, zoals ook in het bestreden besluit vermeld, de bevraging in EU-Vis blijkens het document van 22 september 2018 heeft plaatsgevonden aan de hand van biometrische kenmerken. Eiseres heeft niet eerder dan ter zitting aangevoerd dat zij nooit vingerafdrukken heeft afgegeven. Voorts hebben de Italiaanse autoriteiten uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiseres aanvaard, op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van kan worden uitgegaan dat Italië zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de geldigheid van het verleende visum.
7. Eiseres stelt dat verweerders standpunt dat zij over een gebrek in de opvang en de asielprocedure in Italië in eerste instantie moet klagen bij de Italiaanse autoriteiten, onjuist is. Verweerder had moeten beoordelen of overdracht aan Italië een zodanig reëel risico oplevert dat sprake is van een schending van het verbod van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zodat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de berichtgeving waarop zij in haar zienswijze heeft gewezen, niet afdoet aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131). Eiseres verwijst verder naar berichtgeving van Integrated Regional Information Network (IRIN News) van 7 december 2018, het rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 12 december 2018 en berichtgeving van Devex van 12 december 2018. Volgens eiser kan – zo begrijpt de rechtbank – niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. Bij bericht van 8 februari 2019 heeft eiseres verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van een nog te houden zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem in zaaknummer NL19.248. Verzoeker wijst op de uitspraak van de voorzieningenrechter Haarlem in zaak NL19.249, waarbij het verzoek van de vreemdeling in die zaak is toegewezen in afwachting van de behandeling van het beroep door de meervoudige kamer. Eiseres doet een beroep op de informatie die de voorzieningenrechter Haarlem bij de beoordeling van het verzoek heeft betrokken. Het gaat, naast de eerder genoemde berichtgeving, om de volgende informatie:
- NOS bericht "Nederland stuurt jonge asielgezinnen voorlopig niet terug naar Italie" van 9 december 2018,
- The Independent "Italy's far-right government forces migrants to leave shelters ahead of Christmas" van 5 december 2018,
- Qatar Tribune "Italian asylum reform could make 'thousands' of migrants homeless" van 5 december 2018,
- The Times "Matteo Salvini ejects thousands of migrants from Italian state shelters" van 3 december 2018,
- The Local"UN condemns Italy's anti-migrant decree and 'climate of hatred'" van 22 november 2018,
- ANSA "Salvini hits back at CoE over decree" van 15 november 2018,
- USDOS "US Department ofState: Country Report on Human Rights Practices 2017 Italy" van 20 april 2018,
- Amnesty Intemational "Amnesty Intemational Report 2017/18 - The State of the Worid's Human Rights - Italy" van 22 februari 2018
- AIDA van 8 maart 2018, Country Report: Italy – 2017 Update, 21 maart 2018.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding ter zitting afgewezen.
9. Voorts heeft eiseres een brief van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland van 8 februari 2019 met als onderwerp Italië – Dublin (recente ontwikkelingen). Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op de op de pagina’s 1-10 van die brief genoemde informatie.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen van uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen ten opzichte van eiseres nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.
11. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende arresten (vgl. de arresten in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland van 26 november 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1103DEC002145914, en in de zaak S.M.H. tegen Nederland van 9 juni 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0517DEC000586813) over de kwaliteit van de opvang en de asielprocedure in Italië geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat ze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Dit was ook het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278). Meer recent heeft de Afdeling in de uitspraken van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246), 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3323), 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:130) en 29 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:277) eveneens geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Ook het EHRM heeft in de zaak H. tegen Zwitserland van 7 juni 2018 (ECLI:CE:ECHR:2018:0515DEC006798116) overwogen dat de situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland.
12. Ondanks dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Hoewel in Italië momenteel anti-migratie sentimenten bestaan en er geweldsincidenten met een racistisch karakter hebben plaatsgevonden, volgt hieruit niet dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Ook heeft verweerder hierbij terecht betrokken dat het persoonlijk relaas van eiseres geen indicaties biedt voor het oordeel dat de Italiaanse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Voorts is een deel van de recente algemeen beschikbare informatie waar eiseres naar heeft verwezen reeds door de Afdeling in voormelde uitspraak van 19 december 2018 beoordeeld. Uit de door eiseres genoemde informatie van DRC en SFH/OSAR van 12 december 2018 komt verder geen wezenlijk ander beeld naar voren dan in voormelde arresten van het EHRM en de jurisprudentie van de Afdeling wordt geschetst en geeft daarom geen aanleiding om anders te oordelen.
13. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018 is de rechtbank voorts van oordeel dat het decreet dat eiseres aanhaalt onvoldoende reden is om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat het decreet niet tot gevolg heeft dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. De versobering van de opvangvoorzieningen door dit decreet bestaat uit een beperking van de toegang tot de SPRAR-opvanglocaties in Italië tot personen met internationale bescherming en niet-begeleide minderjarigen, maar de door eiseres ingebrachte informatie bevat geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat sinds de inwerkingtreding van het decreet de kwaliteit van de opvang in de CAS- of CARA opvangcentra, waar eiseres na overdacht terecht zal komen, dermate is versoberd of verslechterd dat de opvang van (kwetsbare) asielzoekers in Italië op dit moment structureel tekortschiet. Enkel wat betreft de eventuele overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen naar Italië ontbreekt bij verweerder nog de nodige informatie. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het decreet leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang waardoor Italië zich jegens haar niet langer aan de internationale verplichtingen houdt. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
14. Eiseres beroept zich specifiek op het bericht van IRIN News van 7 december 2018 waaruit zou volgen dat de nieuwe wet de bestaande crisis zal versterken in Italië, dat worstelt met het bieden van basisvoorzieningen aan ongeveer 180.000 vluchtelingen en asielzoekers die wachten op beslissingen, en naar schatting 500.000 migranten zonder papieren van wie velen al buiten het op­vangsysteem zijn gevallen. Dit bericht biedt zonder referentiemateriaal, zoals het aantal beschikbare opvangplaatsen en gegevens over de in- en uitstroom van asielzoekers uit het opvangsysteem, geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018.
15. Een deel van de informatie uit de brief van Vluchtelingenwerk gaat over de ontruiming van het CARA in Castelnuovo di Porto (The Guardian van 23 januari 2019 en van 27 januari 2019, EuroNews van 24 januari 2019, The Local van 25 januari 2019 en ECRE van 25 januari 2019. Uit deze berichten kan worden opgemaakt dat het centrum in een tijdsbestek van enkele dagen is gesloten. De berichten maken melding van overplaatsing van de bewoners van het CARA naar andere opvangplaatsen, verspreid over Italië. Ongeveer 150 mensen zouden op straat zijn gezet omdat zij op grond van hun humanitaire verblijfsstatus geen recht op opvang zouden hebben.
16. Ook deze berichten bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Italië zijn verantwoordelijkheid jegens eiseres op grond van de Dublinverordening niet langer zal nakomen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de aangehaalde artikelen onvoldoende concreet zijn om de conclusie te wettigen dat asielzoekers geen zorgvuldige behandeling van hun verzoek om internationale bescherming zullen krijgen of dat asielzoekers verstoken zullen zijn van adequate opvang en voldoende – ook medische – voorzieningen tijdens de procedure. De berichten, vermeld in de brief van 7 februari 2019, die betrekking hebben op de kwaliteit van de opvang en de beschikbaarheid van voorzieningen, zoals de aangehaalde artikelen van Devex en IRIN en het reeds door de Afdeling beoordeelde rapport van Médecins Sans Frontières van 8 februari 2018 vermelden weliswaar zorgen over de toekomst, maar zijn onvoldoende concreet voor een ander oordeel.
17. Eiseres betoogt verder dat zij slachtoffer is geweest van mensenhandel. Verweerder heeft ten onrechte niet op deze bijzondere omstandigheden gereageerd, aldus eiseres. Eiseres stelt zich hiermee – naar de rechtbank begrijpt – op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening en paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) aan te nemen.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet op basis van bijzondere individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Nu het deze aangifte is die overeenkomstig paragraaf B8/3 van de Vc 2000 zou kunnen leiden tot afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krachtens artikel 3.48, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), en het achterwege laten van overdracht aan Italië, heeft verweerder in redelijkheid geen omstandigheden hoeven aannemen die relevant zijn voor onderhavige Dublinprocedure.
19. Verweerder heeft er verder nog terecht op gewezen dat Italië zich verantwoordelijk acht voor de behandeling van het verzoek van eiseres om internationale bescherming, zodat vooralsnog geen aanknopingspunten bestaan voor de vrees dat eiseres binnen afzienbare termijn het lot zou gaan delen van personen die geen verblijfsstatus hebben en daardoor dakloos raken of verstoken zijn van basale voorzieningen.
20. Tenslotte heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres zich, voor zover zij in Italië te vrezen zou hebben voor repercussies van de Saoedi-Arabische familie waar zij voorheen werkzaam was, voor bescherming tot de Italiaanse autoriteiten kan wenden.
21. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft kunnen uitgaan of dat verweerder het asielverzoek van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich had dienen te trekken.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van
F.E. Jurgens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
19 februari 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.