201810366/1/V3.
Datum uitspraak: 29 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 november 2018 in zaak nr. NL18.21026 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 29 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.K. Williams, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag, of het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 ertoe leidt dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaat, heeft de Afdeling bij uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt. 2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 november 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. De vreemdeling betoogt dat hij in zijn zienswijze, door te stellen dat er in Italië systeemgerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn, een beroep heeft gedaan op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en de staatsecretaris daarom ten onrechte alleen heeft beoordeeld of aanleiding bestond toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van die verordening. Omdat artikel 17, eerste lid, een discretionaire bevoegdheid bevat, moet de rechtbank het standpunt van de staatsecretaris daarover, anders dan in het geval van artikel 3, tweede lid, terughoudend toetsen, aldus de vreemdeling.
3.1. De staatssecretaris heeft beoordeeld of er in Italië systeemgerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn en heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de motivering van het besluit blijkt genoegzaam waarom de staatssecretaris het standpunt inneemt dat Italië de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling is en waarom hij geen aanleiding ziet om dat verzoek krachtens artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De vraag of er in de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat systeemgerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn, dat overdracht aan die lidstaat zou resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van het artikel 3 EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest, toetst de rechter vol.
3.2. De beroepsgrond faalt.
4. De vreemdeling betoogt voorts dat zijn overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest en de staatssecretaris ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De vreemdeling wijst ter staving van zijn betoog naar het rapport "Country Report: Italy (2016 update)" van 28 februari 2017 en het rapport "Country Report: Italy (2017 update)" van 21 maart 2018, beide van AIDA. Ter ter zitting bij de rechtbank heeft hij voorts gewezen op het rapport van ASGI "Conditions in reception facilities" en het tijdschriftartikel van S. Carta "Beyond closed ports: the new Italian Decree-Law on immigration and security".
4.1. Hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen vertonen, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan. Het rapport van AIDA van 28 februari 2017 heeft de Afdeling betrokken in voormelde uitspraak van 19 december 2018. Het rapport van AIDA van 21 maart 2018, het rapport van ASGI en het artikel van S. Carta geven een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië met de situatie die de Afdeling heeft beoordeeld in die uitspraak en vormen evenmin aanleiding om thans anders te oordelen.
4.2. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 november 2018 in zaak nr. NL18.21026;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2019
345.