ECLI:NL:RBDHA:2019:1799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
NL18.23192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat Italië niet in staat is om hem adequate opvang te bieden en dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië.

De rechtbank heeft overwogen dat Italië is aangesloten bij internationale verdragen die de rechten van vluchtelingen waarborgen en dat verweerder, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat Italië zijn verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten. De rechtbank heeft de door eiser ingebrachte rapporten en artikelen beoordeeld, maar deze gaven geen wezenlijk ander beeld dan dat van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die eerder had geoordeeld dat Italië zijn verplichtingen nakomt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen grond was om aan te nemen dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman)

ProcesverloopBij besluit van 3 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.23193, plaatsgevonden op 8 januari 2019.Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is de voornoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Op 17 augustus 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit het Europese registratiesysteem Eurodac is gebleken dat eiser op 22 februari 2018 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de Italiaanse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet tijdig op het verzoek gereageerd, waardoor op grond van artikel 25 van de Dublinverordening sprake is van een zogeheten fictief akkoord. Dit betekent dat het zonder reactie laten verstrijken van de termijn gelijk staat aan de aanvaarding van het verzoek tot terugname, indien het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het besluit is ondeugdelijk gemotiveerd omdat verweerder niet is ingegaan op het in de zienswijze overgelegde rapport van AIDA over 2017, waarin staat dat Italië bij een fictief claimakkoord een afwijkende handelswijze bij de overdracht hanteert, waardoor niet gegarandeerd is dat eiser de opvang tijdig kan bereiken. Eiser is het verder niet eens met de overweging van verweerder dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd hoe de verwijzing naar het decreet zich verhoudt tot de situatie van eiser en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2018 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 oktober 2018. De Afdeling heeft voorts op 15 november 2018 een voorlopige voorziening aan een vreemdeling toegewezen die met overdracht naar Italië werd bedreigd en die geen kwetsbare persoon in de zin van het arrest Tarakhel was. Uit de toewijzing van de voorlopige voorziening kan worden opgemaakt dat de Afdeling van oordeel is dat nader onderzoek nodig is naar de nieuwe situatie en rechtsvragen betreffende Italië voordat overdracht aan Italië kan plaatsvinden. Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar diverse stukken die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet zijn meegewogen bij de uitspraak van 19 december 2018. Het gaat om een artikel van IRIN News van 7 december 2018, een press release van de Italian Refugee Council van 28 november 2018, een artikel van the Local van 22 november 2018, een artikel van ANSA van 15 november 2018, een rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SFH/OSA) van 12 december 2018 en een artikel van Devex van 12 december 2018.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Italië is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Bij uitspraken van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) en 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3323), en zeer recent bij uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In de uitspraak van 19 december 2018 heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat het decreet niet tot gevolg heeft dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Het decreet leidt er volgens de Afdeling evenmin toe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. De door eiser in beroep aangehaalde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Utrecht zijn met de uitspraak van 19 december 2018 achterhaald.
4.3
Gezien het voorgaande bestaat geen grond om op voorhand aan te nemen dat het decreet leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten, of dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde informatie geen grond om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. De door eiser overgelegde artikelen van IRIN News, Italian Refugee Council, the Local, ANSA en Devex geven immers een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië zoals deze is beoordeeld door de Afdeling in de genoemde uitspraken. De rechtbank ziet voorts in het rapport van de DRC en de SFH/OSAR van 12 december 2018 geen aanleiding voor een ander oordeel. In dit rapport worden 13 casussen beschreven van kwetsbare personen en gezinnen met (jonge) kinderen, die op grond van de Dublinverordening naar Italië zijn teruggekeerd en gemonitord. De informatie in dit rapport geeft naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, dan de informatie in de rapporten die door de Afdeling en het EHRM zijn beoordeeld. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als een kwetsbaar persoon is aan te merken, die op opvang is aangewezen.
4.4
Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van hem niet zal nakomen. Verweerder heeft in de door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Daartoe stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser bij problemen de hulp van de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties kan inroepen. Niet is gebleken dat eiser, na tevergeefs te hebben geklaagd bij de politie, zich tot hogere autoriteiten of andere hulpinstanties heeft gewend of alle voor hem in dit kader openstaande rechtsmiddelen heeft uitgeput.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen, zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, niet zal schenden.
6.
Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2018
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.