ECLI:NL:RBDHA:2019:1797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
NL18.23313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en motiveringsgebrek in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Senegalese nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn zienswijze ten onrechte niet was meegenomen in de besluitvorming. Tijdens de zitting erkende de verweerder dat er een motiveringsgebrek was, omdat de zienswijze inderdaad niet was betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, maar besloot de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding gaven om de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman)

ProcesverloopBij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.23314, plaatsgevonden op 8 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is de voornoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Senegalese nationaliteit te hebben. Op 10 september 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit het Europese registratiesysteem Eurodac is gebleken dat eiser op 10 maart 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de Italiaanse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. Italië heeft ingestemd met eisers terugname.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het besluit is ondeugdelijk gemotiveerd omdat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat geen zienswijze is ingediend. Er is wel degelijk tijdig een zienswijze ingediend en bovendien was meer dan een week verstreken sinds het verzenden van de zienswijze voor het bestreden besluit werd genomen. Verweerder had de zienswijze daarom moeten meenemen bij zijn beoordeling, wat ertoe leidt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ter zitting heeft verweerder erkend dat de zienswijze ten onrechte niet bij de besluitvorming is betrokken. Tussen partijen is dus niet langer in geschil dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is om die reden gegrond.
4.2
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe het volgende. Ter zitting is verweerder alsnog uitgebreid op de zienswijze van eiser ingegaan en heeft eiser de gelegenheid gehad om daarop te reageren. Ook heeft de gemachtigde van eiser ter zitting bevestigd dat de gronden in de zienswijze als beroepsgronden kunnen worden beschouwd. Samengevat heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en verwijst hiertoe naar het decreet van de Italiaanse autoriteiten dat in werking is getreden op 5 oktober 2018. Ook verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2018 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 oktober 2018. Ter zitting heeft eiser verwezen naar diverse stukken die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet zijn meegewogen bij de uitspraak van 19 december 2018. Het gaat om een artikel van IRIN News van 7 december 2018, een press release van de Italian Refugee Council van 28 november 2018, een artikel van the Local van 22 november 2018, een artikel van ANSA van 15 november 2018, een rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SFH/OSA) van 12 december 2018 en artikel van Devex van 12 december 2018. Bovendien meent eiser dat er persoonlijke belemmeringen zijn voor de overdracht aan Italië, nu eiser in Italië na verblijf in een opvanglocatie uit de opvang is gezet en op straat moest leven. Ook werd hij in Italië bedreigd door mensensmokkelaars aan wie hij nog geld verschuldigd is. Tot slot heeft eiser binnenkort een afspraak met de politie in Nederland om aangifte te doen van mensenhandel.
4.3
In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Italië is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Bij uitspraken van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) en 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3323), en zeer recent bij uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. In de uitspraak van 19 december 2018 heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat het decreet niet tot gevolg heeft dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Het decreet leidt er volgens de Afdeling evenmin toe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. De door eiser in beroep aangehaalde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Utrecht zijn met de uitspraak van 19 december 2018 achterhaald.
4.5
Gezien het voorgaande bestaat geen grond om op voorhand aan te nemen dat het decreet leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten, of dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde informatie geen grond om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. De door eiser overgelegde artikelen van IRIN News, Italian Refugee Council, the Local, ANSA en Devex geven immers een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië zoals deze is beoordeeld door de Afdeling in de genoemde uitspraken. De rechtbank ziet voorts in het rapport van de DRC en de SFH/OSAR van 12 december 2018 geen aanleiding voor een ander oordeel. In dit rapport worden 13 casussen beschreven van kwetsbare personen en gezinnen met (jonge) kinderen, die op grond van de Dublinverordening naar Italië zijn teruggekeerd en gemonitord. De informatie in dit rapport geeft naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, dan de informatie in de rapporten die door de Afdeling en het EHRM zijn beoordeeld. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest Tarakhel is aan te merken, die op opvang is aangewezen.
4.6
Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van hem niet zal nakomen. Verweerder heeft in de door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Daartoe stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser bij problemen de hulp van de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties kan inroepen. Niet is gebleken dat eiser, na twee keer aangifte bij de Italiaanse politie te hebben gedaan, zich tot hogere autoriteiten of andere hulpinstanties heeft gewend of alle voor hem in dit kader openstaande rechtsmiddelen heeft uitgeput.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen, zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, niet zal schenden.
6.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit dienen geheel in stand te blijven.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.