ECLI:NL:RBDHA:2019:14889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WW-uitkering niet uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na ontslag door Young Capital, maar het UWV weigerde de uitkering aanvankelijk omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn. Eiser had in juni 2018 een vakantie geboekt, terwijl hij opgeroepen was om te werken. Het UWV stelde dat zijn werkloosheid het gevolg was van een dringende reden, omdat hij niet op het werk was verschenen na een afwijzing van zijn verlofaanvraag. Eiser stelde echter dat hij niet verwijtbaar was, omdat hij pas op 17 mei 2018 vernam dat hij zijn werkzaamheden bij Mediq kon voortzetten en dat hij zijn vakantie had geboekt voordat hij deze informatie ontving. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderzocht of eiser daadwerkelijk verwijtbaar werkloos was en dat de afwijzing van de verlofaanvraag door Young Capital niet in overeenstemming was met goed werkgeverschap. De rechtbank vernietigde het besluit van het UWV en gelastte een nieuwe beslissing op bezwaar, waarbij het UWV rekening moest houden met de omstandigheden van de zaak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. ten Brinkemr. F.M. Meis),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser
per 15 juni 2018 recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW),
maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 7 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herzien en bepaald dat eiser per 18 juni 2018 tot 1 september 2019 recht heeft op een WW-uitkering, waarbij over de eerste 26 weken op de uitkering 12,5 uur wordt gekort vanwege verminderde verwijtbare werkloosheid.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij brief van 24 januari 2020 aan partijen medegedeeld dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is om een zitting te houden en een zitting daarom in beginsel achterwege wordt gelaten. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze brief aan te geven dat zij mondeling op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft bij brief van 27 mei 2020 het onderzoek gesloten en aan partijen medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is vanaf maart 2018 via [B.V.] B.V. ( [B.V.] ) werkzaam geweest voor inlener Mediq. [B.V.] heeft in april 2018 aan eiser te kennen gegeven dat de betreffende inleenopdracht op 28 mei 2018 niet zou worden overgenomen door Young Capital en eiser daarom vanaf die datum niet meer werkzaam zou zijn voor Mediq. Eiser heeft vervolgens een vakantie geboekt van 19 juni tot en met 26 juni 2018, alvorens hij op 17 mei 2018 vernam dat hij alsnog mee zou overgaan naar Young Capital. Eiser heeft op 28 mei 2018 in een WhatsApp-gesprek met Young Capital aangaande zijn inschrijving bij Young Capital aangegeven dat hij voornoemde vakantie heeft geboekt. Eiser heeft op verzoek van Young Capital zijn verlofaanvraag op 13 juni 2018 per e-mail verstuurd. Young Capital heeft bij e-mail van 15 juni 2018 de verlofaanvraag afgewezen met als reden dat de aanvraag op korte termijn is gedaan. Eiser is vervolgens van 19 juni tot en met 26 juni met vakantie gegaan. Eiser is in diezelfde week door Mediq opgeroepen om te komen werken en niet op het werk verschenen. Dit was voor Mediq de aanleiding om niet langer van de diensten van eiser gebruik te maken en voor Young Capital om eiser te ontslaan.
2. Op 10 juli 2018 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat Young Capital hem heeft ontslagen omdat zij teveel mensen hadden aangenomen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is omdat aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Toegelicht wordt dat eiser meerdere malen niet is verschenen op zijn werk terwijl hij opgeroepen was. Vanwege de verwijtbaarheid van de werkloosheid wordt de WW-uitkering niet uitbetaald.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de WW-uitkering wel wordt uitbetaald, maar over de eerste 26 weken 12,5 uur wordt gekort vanwege verminderde verwijtbare werkloosheid. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat werkloosheid als gevolg van het feit dat iemand, ondanks afwijzing van zijn verlofaanvraag, met vakantie gaat en daarom niet op het werk verschijnt, in beginsel ertoe leidt dat een uitkering wordt geweigerd wegens verwijtbare werkloosheid. Vanwege de gang van zaken rondom de overname van de inleenopdracht – met name omdat eiser bij het boeken van de vliegticket er terecht van uit is gegaan dat hij in juni 2018 niet meer voor Mediq zou werken – heeft verweerder de werkloosheid verminderd verwijtbaar geacht. Ook heeft verweerder de rechtlijnige opstelling van de werkgever in aanmerking genomen, in het bijzonder het feit dat Mediq eiser uitgerekend in de week van 19 tot 26 juni 2018 heeft opgeroepen, terwijl eiser vóór zijn vakantie niet vaak werd opgeroepen.
5. Eiser stelt dat zijn werkloosheid niet verwijtbaar is. Hij licht toe dat hem pas op 17 mei 2018 werd medegedeeld dat hij bij Mediq zijn werkzaamheden kon voortzetten en dat hij toen zijn vliegticket al had gekocht, wetende dat hij vanaf 28 mei 2018 geen werk meer zou hebben. Nadat hij te horen kreeg dat hij toch mee overging heeft hij in de communicatie per Whatsapp over de formalisering van de overgang op 28 mei 2018 de geboekte vakantie gemeld en op 30 mei 2018 gevraagd of deze is goedgekeurd, waarop is geantwoord “O.K., ja we gaan dit verwerken”. Hij kon pas op 28 mei 2018 de verlofaanvraag indienen omdat hij pas op die dag met Young Capital contact had over zijn inschrijving. De afwijzing van zijn verlofaanvraag door Young Capital op 15 juni 2018 is niet binnen de wettelijk voorgeschreven twee weken en in strijd met goed werkgeverschap geschied. Op zijn aanbod van 18 juni 2018 om af te zien van zijn vakantie als zijn vliegticket vergoed zou worden heeft eiser geen reactie ontvangen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 24, eerste lid en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos wordt.
6.2
Ingevolge artikel 24, tweede lid en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
6.3
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
6.4
Ingevolge artikel 7:638, tweede lid, van het BW, stelt de werkgever, voor zover in de vaststelling van de vakantie niet is voorzien bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of de wet, de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
6.5
Ingevolge artikel 7:677, eerste lid, van het BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
6.6
Ingevolge artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
6.7
Ingevolge artikel 7:678, tweede lid en onder k, van het BW wordt een dringende reden onder meer aanwezig geacht wanneer een werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
6.8
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat eiser de werkloosheid niet in overwegende mate kan worden verweten. Verweerder heeft daarbij kennelijk toepassing gegeven aan paragraaf 6 van de “Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006” ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW, waaruit blijkt dat een minder strenge maatregel dan blijvende korting op de uitkering wordt opgelegd, indien het niet nakomen van de verplichting verwijtbare werkloosheid te voorkomen een werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. Indien aan de werkloosheid een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt, kan de mate waarin de werknemer het gedrag wordt verweten aanleiding zijn om de maatregel te beperken tot een verlaging van de uitkering tot 35% gedurende maximaal 26 weken.
6.9
De rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB [1] het volgende beoordelingskader geldt voor de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moet een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6.1
De rechtbank zal, conform het beoordelingskader in rechtsoverweging 6.9, eerst beoordelen of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. De rechtbank is het met verweerder eens dat het feit dat eiser na daartoe te zijn opgeroepen niet op het werk is verschenen wegens het opnemen van vakantie ondanks weigering van de verlofaanvraag, in beginsel een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Eiser wist dat zijn verlofaanvraag van 13 juni 2018 door Young Capital op 15 juni 2018, en derhalve binnen de wettelijk voorgeschreven termijn, was afgewezen. Eiser heeft vervolgens zonder toestemming verlof opgenomen en is op vakantie gegaan terwijl hij wist dat hij opgeroepen zou kunnen worden. De rechtbank is op grond van voornoemde omstandigheden van oordeel dat aan de werkloosheid in dit geval een dringende reden ten grondslag ligt.
6.11
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of, en zo ja, in welke mate eiser terzake van ontslag wegens dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat eiser de vakantie heeft geboekt op het moment dat hij had vernomen dat hij niet mee zou overgaan naar Young Capital. Nadat hij op 17 mei 2018 begreep dat hij alsnog overging heeft hij dat tijdens de Whatsapp gesprekken op 28, 30 en 31 mei 2018 met Young Capital over de formalisering van de overgang ook gemeld en gevraagd of zijn vakantieaanvraag wordt goedgekeurd. Uit de antwoorden en in het bijzonder de mededeling “Oke, ja we gaan dit verwerken” mocht eiser niet afleiden dat die goedkeuring was verleend. Eiser werd immers gevraagd of hij dat besproken had met zijn teamleider en hem is verzocht de aanvraag op de mail te zetten. Hij heeft dit uiteindelijk pas veel later op 13 juni 2018 gedaan. Echter, door op 15 juni de aanvraag te weigeren met als reden dat de aanvraag op (te) korte termijn is gedaan, wordt weinig rekening gehouden met voornoemde gang van zaken en omstandigheden. Young Capital wist blijkens de Whatsapp-berichten immers al sinds eind mei 2018 dat eiser verlof had gevraagd omdat hij een vakantie had geboekt toen hij nog niet wist dat hij alsnog overging naar Young Capital. Verweerder acht verder terecht van belang dat eiser uitgerekend in de week van 19 tot 26 juni 2018 kennelijk is opgeroepen, terwijl eiser voorafgaand aan die week weinig werd opgeroepen. Met verweerder kan worden aangenomen dat een en ander wijst op een rechtlijnige opstelling van de werkgever. Niet is gebleken dat Young Capital en/of Mediq op enigerlei wijze rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval. Er was derhalve alle aanleiding voor verweerder daarover nadere informatie te verkrijgen van Young Capital, zoals verweerder ook heeft gepoogd. Young Capital heeft echter aangegeven vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming geen informatie te verstrekken. Nog daargelaten of dit standpunt terecht is, vindt de rechtbank dat het ontbreken van deze informatie niet voor rekening en risico van eiser mag komen en niet ten nadele van eiser mag strekken. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat aan eiser terzake van het ontslag wegens dringende reden een verwijt kan worden gemaakt niet berust op voldoende onderzoek en een toereikende motivering.
7. Uit bovenstaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 11 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3987; CRvB 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469.