ECLI:NL:RBDHA:2019:1476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen, en is op 9 februari 2018 overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht van asielzoekers in strijd is met de mensenrechten. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij bij zijn vrouw en kind in Nederland wil zijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet leiden tot een andere conclusie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1486, plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 30 september 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder, op 9 december 2016, een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 24 april 2017 is die aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 juni 2017 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De beschikking van 24 april 2017 is bij uitspraak van 9 augustus 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onherroepelijk geworden. Eiser is op 9 februari 2018 overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
3. Verweerder heeft het thans bestreden besluit ook gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij de Italiaanse autoriteiten op 23 november 2018 een verzoek om terugname gedaan. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek op 30 november 2018 aanvaard.
4. Eiser voert aan dat in Italië sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser verwijst daarvoor naar het decreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 waardoor de opvang is beperkt tot grootschalige eerstelijns en tijdelijke opvangcentra, waar de levensomstandigheden vaak kritiek zijn. Eiser heeft in dat kader ook verwezen naar een aantal rapporten (het ECRE nieuwsbericht van september 2018, de rapportage van Médecins Sans Frontieres van
8 februari 2018, ‘Veelgestelde vragen Dublin Italië’ van VWN van augustus 2017, het USDOS rapport over mensenhandel van 27 juni 2017, het IRIN bericht van 15 juni 2017, het ECRE rapport van mei 2017, het AIDA rapport van februari 2017, het bericht van IRIN news van 7 december 2018, het rapport van DRC/OSAR van 12 december 2018, het artikel van DEVEX van 12 december 2018 en een artikel in NRC van 24 januari 2019, waarin melding wordt gemaakt van de sluiting van een groot opvangcentrum in Rome). Voorts voert eiser aan dat verweerder de behandeling van eisers asielverzoek met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich had moeten trekken. Eisers vrouw en kind verblijven in Nederland en zij willen samen zijn. Eiser is van mening dat het bestreden besluit van onevenredige hardheid getuigt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten opzichte van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er dusdanige gebreken aan de procedure en opvang in Italië kleven dat thans niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht van (kwetsbare) asielzoekers aan Italië zonder meer leidt tot een met artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige situatie.
In dit kader heeft verweerder tevens terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:134).
De door eiser aangehaalde bronnen, voor zover deze geacht moeten worden door de Afdeling niet betrokken te zijn bij voornoemde jurisprudentie, bieden geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië. Hieruit volgt niet dat er voor (kwetsbare) Dublinclaimanten geen adequate opvang beschikbaar is. Voorts wordt overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot de doelgroep behoort die in aanmerking zou zijn gekomen voor opvang in een SPRAR-locatie.
De enkele omstandigheid dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, een zaak naar de meervoudige kamer heeft verwezen, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt dan ook niet.
5.2
Ten aanzien van eisers stelling, dat de opvang in Italië van slechte kwaliteit was, heeft verweerder terecht gewezen op de verplichting om hierover te klagen bij de betreffende autoriteiten in Italië. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan, of dat dit voor hem niet mogelijk was.
5.3
Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem overgelegde medische rapportage niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. De rechtbank overweegt bovendien dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland, waardoor eiser zich in Italië kan wenden tot de daar aanwezige medische voorzieningen voor hulp.
5.4
Met betrekking tot eisers stelling dat zijn vrouw en kind in Nederland verblijven en dat hij graag bij hen wil blijven, overweegt de rechtbank dat verweerder in de besluitvorming terecht heeft verwezen naar hetgeen de Afdeling in de uitspraak van
9 augustus 2017 (rechtsoverweging 4.1) in de vorige procedure reeds heeft geoordeeld over deze stelling van eiser.
De omstandigheden dat het kind inmiddels vijftien maanden oud is en dat de scheiding in de beleving van eiser lang duurt en dus niet meer van tijdelijke aard is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee nu wel sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Italië getuigt van een onevenredige hardheid.
5.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.