In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen, en is op 9 februari 2018 overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht van asielzoekers in strijd is met de mensenrechten. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij bij zijn vrouw en kind in Nederland wil zijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet leiden tot een andere conclusie.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.