In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin [verzoekster] een verzoek heeft ingediend tot verwijdering van haar BKR-registratie. [verzoekster] had sinds 2007 een kredietfaciliteit bij ING Bank N.V. met een kredietlimiet van € 25.000,-. Door overschrijdingen van de kredietlimiet en een gebrek aan aflossingen, heeft ING op 12 december 2015 [verzoekster] geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) met een A-codering. Na een betalingsvoorstel van [verzoekster] in 2019, dat door ING werd afgewezen, heeft zij de rechtbank verzocht om de registratie te laten verwijderen of de duur ervan te beperken tot tweeënhalf jaar. ING heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek af te wijzen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de registratie op goede gronden heeft plaatsgevonden. [verzoekster] heeft niet kunnen aantonen dat zij voor de registratie een voldoende onderbouwd betalingsvoorstel heeft gedaan. De rechtbank heeft ook de belangen van [verzoekster] afgewogen tegen de belangen van hypotheekinstellingen en geconcludeerd dat het belang van [verzoekster] niet opweegt tegen het belang van de registratie. De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoekster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.