ECLI:NL:RBDHA:2019:14043
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Marokko
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 19 augustus 2019 aan de eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 4 december 2019 gehouden, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de zaak beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, met name artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere toetsing, maar moest nu beoordelen of er sinds die eerdere uitspraak voldoende zicht op uitzetting naar Marokko was. Eiser voerde aan dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestond, onderbouwd met argumenten over de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten en de afwezigheid van laissez-passers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende had aangetoond dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko was, en dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij actief meewerkte aan zijn uitzetting.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser, die al vier maanden in bewaring zat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.