ECLI:NL:CRVB:2018:2651
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van schorsing en gedeeltelijke inhouding van bezoldiging van ambtenaar in het kader van disciplinaire maatregelen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst, was geschorst en had te maken met een gedeeltelijke inhouding van zijn bezoldiging. De staatssecretaris van Financiën had op 1 april 2016 een voornemen tot onvoorwaardelijk ontslag geuit, omdat de appellant zijn financiële verplichtingen niet correct was nagekomen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de schorsing en de inhouding van zijn bezoldiging, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de staatssecretaris voldoende gronden had voor de schorsing en de inhouding van de bezoldiging. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat er voldoende redenen waren voor de schorsing, gezien de verdenking van ernstig plichtsverzuim. De appellant had niet aangetoond dat hij door de inhouding van zijn bezoldiging in onoverkomelijke financiële problemen was geraakt. De Raad bevestigde dat het beleid van de staatssecretaris om de bezoldiging gedeeltelijk in te houden binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling viel.
De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.