ECLI:NL:RBDHA:2019:14001
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht van Poolse vreemdeling op grond van Unierecht en belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 17 maart 2017 als vreemdeling geregistreerd was, had zijn verblijfsrecht in Nederland verloren. Dit werd vastgesteld door de staatssecretaris in een besluit van 9 februari 2018, waarin werd geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf na drie maanden, zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 14 maart 2019.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar verscheen niet op de zitting op 5 december 2019. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris een belangenafweging had gemaakt, ondanks de stelling van eiser dat de gebruikte informatie verouderd was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen dan die van eiser. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris voldoende was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van de staatssecretaris om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, werd bevestigd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.