ECLI:NL:RBDHA:2019:13718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
NL19.9109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werkwijze van de staatssecretaris bij asielaanvragen en de gevolgen van de veiligheidssituatie in Sri Lanka voor Tamils

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 december 2019, wordt de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij asielaanvragen beoordeeld. De rechtbank behandelt de vraag of de staatssecretaris een asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen, ondanks dat de eiser een schriftelijke reactie heeft gegeven op een informatieverzoek. De rechtbank concludeert dat de werkwijze van de staatssecretaris in strijd is met artikel 28 van de Procedurerichtlijn, maar dat de eiser in dit geval voldoende informatie heeft verstrekt om een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag mogelijk te maken.

De eiser, afkomstig uit Sri Lanka, heeft zijn aanvraag onderbouwd met bewijsstukken die de verslechterde veiligheidssituatie voor Tamils in Sri Lanka aantonen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, omdat de eiser voldoende heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de actuele situatie in het land van herkomst van de aanvrager. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de informatie die een vreemdeling moet aanleveren voor een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.280,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9109

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.9110, plaatsgevonden op 15 mei 2019. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 4 juni 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2019. [1]
Partijen hebben de gelegenheid gekregen om te reageren op de vraag wat voor een gevolgen de uitspraak van 29 augustus 2019, volgens hen, heeft op de nu voorliggende zaken. Partijen hebben gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming te verlenen de zaken zonder nadere zitting af te doen. Eiser heeft schriftelijk toestemming gegeven. Verweerder heeft de toestemming stilzwijgend verleend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De artikelen waarnaar in de uitspraak wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage.
1. Eiser heeft op 30 november 2018 met een kennisgevingsformulier, model
M35-O, een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft op dit formulier als redenen voor de opvolgende asielaanvraag aangekruist dat sprake is van nieuwe gebeurtenissen/informatie en nieuwe documenten/bewijsmiddelen.
In de begeleidende brief van 29 november 2019 heeft de gemachtigde van eiser de aanvraag toegelicht. Daarin staat dat eiser de slechte veiligheidssituatie in zijn land van herkomst aan de aanvraag ten grondslag legt. Als bijlagen zijn de volgende drie artikelen toegevoegd: ‘Sri Lanka: stepping back from a constitutional crisis’,
International Crisis Group(31 oktober 2018), ‘One killed in Sri Lanka shooting as crisis turns violent’,
Al Jazeera(29 oktober 2018) en ‘Sri Lankan MPs fight in parliament as power struggle continues’,
The Guardian(15 november 2018).
Op 8 april 2019 heeft verweerder een voornemen uitgebracht, waarin hij constateert dat informatie ontbreekt. Volgens verweerder geeft eiser niet aan hoe de gestelde verslechterde veiligheidssituatie in Sri Lanka op eiser van toepassing is. Verweerder heeft eiser verzocht om binnen één week na dagtekening van het voornemen de ontbrekende informatie over te leggen en/of de herhaalde aanvraag nader toe te lichten.
Op 15 april 2019 heeft eiser een zienswijze ingediend. Eiser doet daarin een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2011/95 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 (de Kwalificatierichtlijn). Volgens eiser is de algemene veiligheidssituatie in Sri Lanka zodanig verslechterd dat hij als Tamil bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser wijst op de noodtoestand die op 6 maart 2018 is ingesteld, nadat een conflict tussen een boeddhistische jongen en moslims leidde tot een golf van geweld. Ook wijst eiser op de politieke en constitutionele crisis waar Sri Lanka zich sinds oktober 2018 in bevind, demonstraties die gepaard gaan met algemene onveiligheid en de benoeming van premier Mahinda Rajapaska die wordt verdacht van oorlogsmisdaden die zijn gepleegd tegen Tamils. Verder wijst eiser op het rapport ‘Freedom of Torture’ van februari 2019. Daaruit blijkt volgens eiser dat nog steeds arrestaties plaatsvinden op basis van de anti-terrorismewetgeving. Ook wijst eiser op het rapport ‘Inconvenient Truths’ van september 2018. Volgens eiser blijkt daaruit dat de situatie voor Tamils niet is verbeterd en dat hun mensenrechten worden geschonden. Bovendien wijst eiser erop dat de Sri Lankaanse autoriteiten voornemens zijn om de doodstraf opnieuw in te voeren.
Verder wijst eiser in de zienswijze op individuele omstandigheden. Eiser stelt zich kritisch te hebben uitgelaten over de Sri Lankaanse autoriteiten en vanwege zijn verwestering in de negatieve aandacht te staan. Ook wijst eiser op een artikel van een samenkomst in mei 2018 en een YouTube video van een herdenking waar hij herkenbaar op staat.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens verweerder heeft eiser nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de aanvraag. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd waarom de overgelegde informatie op hem van toepassing is.
2. Eiser betoogt dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling mocht stellen omdat dat in strijd is met artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Daaruit volgt namelijk dat verweerder een aanvraag alleen buiten behandeling mag stellen als eiser heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie en eiser heeft in deze zaak juist wel aan de verzoeken van verweerder om informatie voldaan.
Dit betoog heeft deze rechtbank en zittingsplaats beantwoord bij eerder genoemde uitspraak van 29 augustus 2019. Daarin is geoordeeld dat de tekst van artikel 28 van de Procedurerichtlijn niet in de weg staat aan de beslispraktijk van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen ook als een vreemdeling wel een schriftelijke reactie geeft op het informatieverzoek, maar daarin niet de gevraagde, of niet alle gevraagde, informatie verstrekt die verweerder nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek.
Verweerder heeft in zijn reactie op deze uitspraak laten weten geen aanmerkingen te hebben. Eiser heeft in reactie op deze uitspraak nog een beroep op Werkinstructie 2019/9 gedaan.
In deze reacties ziet de rechtbank geen aanleiding de uitspraak van 29 augustus 2019 in deze zaak niet te volgen. Het betoog dat artikel 28 van de Procedurerichtlijn in de weg staat aan de handelwijze van verweerder, faalt dus.
3. Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser zoveel informatie en/of stukken heeft ingebracht dat verweerder de opvolgende aanvraag in dit geval toch niet buiten behandeling mocht laten. Want zoals ook uit de uitspraak van 29 augustus 2019 volgt mag verweerder het asielverzoek niet buiten behandeling laten als de vreemdeling de voor zijn aanvraag wezenlijk van belang zijnde informatie wel verstrekt. Verweerder mag een aanvraag buiten behandeling laten als de gegeven informatie of ingebrachte bewijzen zo mager zijn dat een zinnige beoordeling van het asielverzoek niet mogelijk is. Indien de ingebrachte informatie of bewijzen substantieel van aard zijn en een zinnige beoordeling van het asielverzoek mogelijk maken, mag verweerder de opvolgende aanvraag niet buiten behandeling laten. Het buiten behandeling laten is, gelet op de in de uitspraak van 29 augustus 2019 geschetste achtergrond, niet bedoeld om een (verkapte) inhoudelijke beoordeling van de informatie en de bewijsstukken te doen.
4. In de brief van 29 november 2018 heeft eiser gesteld dat sprake is van een slechte veiligheidssituatie in Sri Lanka. Zijn stelling heeft eiser onderbouwd aan de hand van drie bewijsstukken, namelijk de artikelen van 29 en 31 oktober en 15 november 2018. In zijn zienswijze heeft eiser vervolgens nader toegelicht welke ontwikkelingen ertoe hebben geleid dat de situatie in Sri Lanka voor Tamils in de afgelopen jaren is verslechterd. Eiser wijst op toenemende maatschappelijke onrust en de politieke en constitutionele instabiliteit. Ook wijst eiser op machtsmisbruik en mensenrechtenschendingen. Dat onderbouwt hij aan de hand van de rapporten van september 2018 en februari 2019.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee voldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd waarom de huidige veiligheidssituatie in Sri Lanka volgens hem maakt dat hij als Tamil bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Bij een beroep op de algemene veiligheidssituatie is nadere individualisering verder niet noodzakelijk. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag in strijd met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, bezien in samenhang met artikel 3.45b van het Vv 2000, buiten behandeling heeft gesteld. Het betoog van eiser slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking, omdat verweerder de aanvraag van eiser als gevolg van deze uitspraak inhoudelijk zal moeten beoordelen. Deze uitspraak houdt dus alleen het oordeel in dat verweerder een aanvraag die op deze wijze ten aanzien van de algemene omstandigheden in een land van herkomst van de vreemdeling, is onderbouwd, niet buiten behandeling mag stellen. Deze uitspraak houdt geen oordeel in over de intrinsieke waarde van de ingebrachte informatie en bewijzen en of deze tot vergunningverlening moeten leiden. Die discussie moet op basis van een nieuw besluit door partijen nog worden gevoerd. Verweerder dient gelet hierop een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
In dat kader is nog van belang dat eiser op de zitting heeft toegelicht dat de individuele omstandigheden die hij heeft aangevoerd in de zienswijze niet nieuw zijn. Eiser heeft deze omstandigheden slechts aangevoerd omdat verweerder in zijn voornemen daar om heeft verzocht. Eiser heeft benadrukt dat hij met zijn aanvraag enkel beroep doet op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.280,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op de uitspraak van 29 augustus 2019, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T. Gelo, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Bijlage

Artikel 28 van de Procedurerichtlijn voorschrijft, voor zover relevant, dat wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, de lidstaten ervoor zorgen dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel het verzoek af te wijzen. De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 Procedurerichtlijn indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang zijn voor de aanvraag.
Op grond van artikel 3.45b van de Vv kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over elementen ter staving van de aanvraag als bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
Artikel 31, eerste t/m derde lid, van de Vw 2000 luidt als volgt:
“1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2 De vreemdeling brengt alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Onze Minister beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen.
3 De elementen, bedoeld in het tweede lid, omvatten de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling.”