In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 december 2019, wordt de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij asielaanvragen beoordeeld. De rechtbank behandelt de vraag of de staatssecretaris een asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen, ondanks dat de eiser een schriftelijke reactie heeft gegeven op een informatieverzoek. De rechtbank concludeert dat de werkwijze van de staatssecretaris in strijd is met artikel 28 van de Procedurerichtlijn, maar dat de eiser in dit geval voldoende informatie heeft verstrekt om een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag mogelijk te maken.
De eiser, afkomstig uit Sri Lanka, heeft zijn aanvraag onderbouwd met bewijsstukken die de verslechterde veiligheidssituatie voor Tamils in Sri Lanka aantonen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, omdat de eiser voldoende heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de actuele situatie in het land van herkomst van de aanvrager. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de informatie die een vreemdeling moet aanleveren voor een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.280,-.